Na het maken van deze toets weet je wat je al weet en wat je nog lastig vindt en extra kunt gaan oefenen.
1 / 36
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2
This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Oefentoets hoofdstuk 8
Je lichaam werkt
Na het maken van deze toets weet je wat je al weet en wat je nog lastig vindt en extra kunt gaan oefenen.
Slide 1 - Slide
Welke van de volgende organen zit in de borstholte?
A
Hart
B
Maag
C
Lever
D
Hersenen
Slide 2 - Quiz
Welke van de volgende organen zit in de buikholte?
A
Hart
B
Longen
C
Lever
D
Hersenen
Slide 3 - Quiz
Benoem de onderdelen 1, 2 & 3.
wangslijmcel
celkern
celmembraan
cytoplasma
celwand
Slide 4 - Drag question
Je organen zijn opgebouwd uit
Cellen met dezelfde vorm of taak noem je een
Een deel van het lichaam met een bepaalde taak is een
Het verdeeld de romp in buikholte en borstholte.
Vul de onderstaande zinnen aan met de juiste begrippen.
cellen
weefsel
middenrif
orgaan
Slide 5 - Drag question
Welke organen horen bij welk orgaanstelsel?
ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
verteringsstelsel
zenuwstelsel
hart
longen
mond
mondholte
hersenen
ruggenmerg
slokdarm
maag
Slide 6 - Drag question
Wat is de taak van het verteringsstelsel?
A
Aansturen van organen en spieren
B
Klein maken van voedsel en opnemen van voedingsstoffen
C
opnemen van zuurstof en afgeven van koolstofdioxide
D
vervoeren van bloed
Slide 7 - Quiz
Door welk orgaan raakt je lichaam koolstofdioxide kwijt?
A
hart
B
hersenen
C
longen
D
nieren
Slide 8 - Quiz
Dominique heeft astma en is benauwd. Ze neemt haar medicijnen, waardoor de benauwdheid overgaat. Via welk orgaanstelsel gaat zuurstof het bloed in?
A
bloedvatenstelsel
B
ademhalingsstelsel
C
spierstelsel
D
zenuwstelsel
Slide 9 - Quiz
Thomas wil een glas water pakken. Welk orgaanstelsel geeft zijn armspieren de opdracht te gaan bewegen om het glas te pakken?
A
bloedvatenstelsel
B
ademhalingsstelsel
C
spierstelsel
D
zenuwstelsel
Slide 10 - Quiz
Welke afvalstof(fen) van de verbranding raak je via de nieren kwijt?
A
water en koolstofdioxide
B
water en eiwitten
C
urine
D
water
Slide 11 - Quiz
Nicole gaat met de fiets naar school. Ze is laat en trapt hard door. Waardoor haalt Nicole snel adem als ze hard doorfietst?
A
Door de snellere verbranding krijgt ze een grotere hoeveelheid koolstofdioxide in haar bloed.
B
Door de snellere verbranding krijgt ze een kleinere hoeveelheid koolstofdioxide in haar bloed.
C
Door de tragere verbranding krijgt ze een grotere hoeveelheid koolstofdioxide in haar bloed.
D
Door de tragere verbranding krijgt ze een kleinere hoeveelheid koolstofdioxide in haar bloed.
Slide 12 - Quiz
Om te kunnen bewegen hebben spieren verschillende stoffen nodig. Welke stoffen worden aangegeven met de nummers 1, 2 en 3?
glucose
koolstofdioxide
water
zuurstof
glucose & zuurstof
glucose & water
Slide 13 - Drag question
Hieronder staat een schematische tekening van een spiercel.
In de spiercel vind verbranding plaats. Plaats de juiste stoffen voor de verbranding in de vergelijking.
4
+ 3
2
+ 1
glucose
koolstofdioxide
water
zuurstof
Slide 14 - Drag question
Waar worden afvalstoffen 3 en 4 uit het bloed gehaald?
A
longen en nieren
B
longen, huid en nieren
C
darmen en nieren
D
darmen, longen en nieren
Slide 15 - Quiz
Nick gaat met de fiets naar school. Hij is laat en trapt hard door. Op school komt hij buiten adem aan. Waardoor haalt Nick snel adem nadat hij hard heeft gefietst?
A
Hij heeft meer energie nodig voor de snellere verbranding.
B
Door de snellere verbranding heeft hij minder zuurstof nodig.
C
Hij heeft een grotere hoeveelheid koolstofdioxide in zijn bloed door de snellere verbranding.
Slide 16 - Quiz
Hoe adem je in? Sleep het juiste woord naar de zinnen om de zinnen compleet te maken.
a) De ribben gaan
b) De borstholte wordt
c) De longen worden
d) Lucht stroomt je longen
omhoog
groter
groter
binnen
Slide 17 - Drag question
Bij een adembeweging trekken de tussenribspieren en middenrifspieren samen. Wat gebeurt hierdoor?
A
De borstkas wordt groter, je ademt in.
B
De borstkas wordt groter, je ademt uit.
C
De borstkas wordt kleiner, je ademt in.
D
De borstkas wordt kleiner, je ademt uit.
Slide 18 - Quiz
Benoem de onderdelen
neusholte
luchtpijp
bronchiën
longblaasjes
middenrif
long
ribben
Slide 19 - Drag question
Hieronder zie je een afbeelding van het slijmvlies.
Benoem de onderdelen.
slijm
slijmcel
trilhaar
trilhaarcel
Slide 20 - Drag question
Hieronder zie je een afbeelding van het slijmvlies in je neus. Sleep de juiste functie naar de onderdelen 1, 2 en 3.
maakt slijm waardoor de ingeademde lucht vochtig wordt
vangt stofdeeltjes en ziekteverwekkers op
brengen stofdeeltjes naar de keel
Slide 21 - Drag question
Hiernaast zie je een afbeelding van een longblaasje. Welk type bloedvat loopt er langs zo'n longblaasje?
A
ader
B
haarvat
C
slagader
Slide 22 - Quiz
Aisha laat bloed prikken bij de huisarts. Het bloed stroomt gelijkmatig uit het bloedvat in het buisje. In welk soort bloedvat prikt de huisarts?
A
ader
B
slagader
C
haarvat
Slide 23 - Quiz
Als er te weinig hemoglobine in het bloed zit, kan je bloed te weinig van een bepaalde stof vervoeren. Welke stof is dit?
A
glucose
B
ijzer
C
water
D
zuurstof
Slide 24 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Eén van de bloedvaten vervoert het bloed van het hart naar de nieren. Welk bloedvat is dat?
A
1
B
2
C
3
Slide 25 - Quiz
Bekijk de afbeelding. Welk bloedvat is een ader?
A
1
B
2
C
3
Slide 26 - Quiz
Hiernaast zie je een afbeelding van het hart. Met welke ruimte is de longslagader verbonden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 27 - Quiz
Hiernaast zie je een afbeelding van het hart. Met welke ruimte is de longader verbonden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 28 - Quiz
Hiernaast zie je een afbeelding van het hart. Welke nummer is de aorta?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 29 - Quiz
Hiernaast zie je een afbeelding van het hart. Welke nummer is de holle ader?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 30 - Quiz
Een hartslag gaat in drie stappen. Welke afbeelding laat de samentrekking van de kamers zien?
A
1
B
2
C
3
Slide 31 - Quiz
Stroomt er zuurstofarm of zuurstofrijk bloed door het bloedvat nummer 1?
A
zuurstofarm
B
zuurstofrijk
Slide 32 - Quiz
Bevat de ruimte bij nummer 2 zuurstofarm of zuurstofrijk bloed?
A
zuurstofarm
B
zuurstofrijk
Slide 33 - Quiz
Vul aan...
kleine
grote
zuurstofarm
zuurstofrijk
Slide 34 - Drag question
Jasmijn heeft de hele dag haar hartslagmeter om gehad. Bekijk hiernaast de hartslaggrafiek van Jasmijn. Rond welk uur had Jasmijn gymles?