This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les:
- welke drie soorten standpunten er zijn.
- Wat het verschil is tussen feitelijke en waarderende argumenten
- Hoe een schrijver tegenargumenten kan gebruiken om zijn standpunt over te brengen.
Slide 2 - Slide
Standpunten
We onderscheiden drie soorten standpunten:
Positief standpunt: De school heeft de juiste maatregelen getroffen m.b.t het telefoonbeleid
Negatief standpunt:
De regering heeft niet de juiste maatregelen getroffen m.b.t. het telefoonbeleid
Standpunt van twijfel:
Ik weet niet wat ik moet denken van de maatregelen m.b.t. het telefoonbeleid van de school.
Slide 3 - Slide
Dat concert van Davina Michelle lijkt me echt iets voor jou!
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel
Slide 4 - Quiz
Ze gaan dit jaar niet op wintersport: er zal wel onvoldoende geld zijn.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel
Slide 5 - Quiz
Hij weet nog niet of hij kiest voor de schaatsploeg van beslist.nl of Activia.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel
Slide 6 - Quiz
Iedereen vond die Kiekeboetaart in de laatste aflevering van Heel Holland Bakt erg mooi.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel
Slide 7 - Quiz
Dieselauto’s van 15 jaar en ouder zouden niet alleen in het centrum van Utrecht verboden moeten worden.
A
Positief standpunt
B
Negatief standpunt
C
Standpunt van twijfel
Slide 8 - Quiz
Standpunten en argumenten
Een standpunt en bijbehorend(e) argument(en) noemen we een redenering. Het standpunt is de uitspraak waarvan je de juistheid, aannemelijkheid of terechtheid wilt aantonen.
Het argument is de uitspraak waarmee je de waarheid of de juistheid van de stelling wilt bewijzen.
Slide 9 - Slide
Feitelijke en waarderende argumenten
Je gebruikt dus argumenten om de juistheid van je stelling te bewijzen. We onderscheiden twee soorten argumenten:
Feitelijke argumenten (die je kunt controleren)
Waarderende argumenten (die gebaseerd zijn op een mening)
Slide 10 - Slide
Stelling:
Utrecht is een prettige stad om in te wonen
Feitelijk argument
Waarderend
argument
Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.
Slide 11 - Drag question
Stelling:
Je kunt beter met het openbaar vervoer naar Rotterdam gaan
Waarderend argument
Feitelijk
argument
Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer
Slide 12 - Drag question
Stelling: Maastricht is een prima stad om een
excursie voor CKV te organiseren.
Waarderend argument
Feitelijk argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Maastricht heeft een gezellige binnenstad
Slide 13 - Drag question
Schoolwerk:
Lezen: bladzijde 60 theorie Overtuigen. Je maakt een samenvatting van theorie.
In de kantlijn de begrippen; daarnaast de uitleg in je eigen woorden.