What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
klas 1f-23-06-21
Aujourd'hui, le 23 juin
Lire I page 87
Corrigez 21, 25, 26,27,29 34d, 36
35a et 2 à 2 35B ( thuis slimstampen I)
Herhalen Explication bron H
Quizs
Lire FG
Faire les devoirs!
1 / 15
next
Slide 1:
Slide
Frans
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
This lesson contains
15 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
45 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Aujourd'hui, le 23 juin
Lire I page 87
Corrigez 21, 25, 26,27,29 34d, 36
35a et 2 à 2 35B ( thuis slimstampen I)
Herhalen Explication bron H
Quizs
Lire FG
Faire les devoirs!
Slide 1 - Slide
grandeslignes.digitaal.noordhoff.nl
Slide 2 - Link
les dates et les devoirs
jeudi, le 24 juin:
Faire dans le livre+ in je boek maken 27,29,34d,36
Apprendre et notez= leren en opschrijven de zinnen van bron I
De hele klas ochtengroep wisseluur: jeudi, le 1 juillet :
PW 6
Slide 3 - Slide
Werkwoorden op -er vervoegen
Stap 1: heel werkwoord
Stap 2: -er eraf (=stam)
Stap 3: juiste uitgang erbij
(vertaling)
parler
parl
je parl
e
ik spreek
tu parl
es
jij spreekt
il/elle/on parl
e
hij/zij spreekt
wij spreken
nous parl
ons
wij spreken
vous parl
ez
u spreekt / jullie spreken
ils/elles parl
ent
zij spreken
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Wat is de Passé Composé?
A
J'ai parlé
B
Je parlais
C
Je parlerai
D
Je parlerais
Slide 9 - Quiz
Hoe maak je een Passé composé?
A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir
Slide 10 - Quiz
vertaal: wij hebben gesproken
A
on a parlé
B
on a parler
C
nous avons parlé
D
nous parlons
Slide 11 - Quiz
Ik snap de passé composé!
A
ja
B
nee
C
weet ik niet
Slide 12 - Quiz
Het werkwoord "aller" aller = gaan. Net als être (zijn) en avoir (hebben) is aller een onregelmatig werkwoord
Aller
Gaan
Je
vais
Ik ga
Tu
vas
Jij gaat
Il / elle
va
Hij / zij ga
on
va
wij gaan
nous
allons
wij gaan
vous
allez
jullie gaan / u gaat
Ils / Elles
vont
zij gaan
Slide 13 - Slide
ÊTRE
Slide 14 - Slide
AVOIR ( = hebben)
Slide 15 - Slide