FR

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Wat gaan we vandaag doen?

• Herhalen: tekstdoel, tekstsoort, doelgroep (publiek), onderwerp en hoofdgedachte.
• Nieuwe theorie.
• Zelfstandig aan de slag

c'est la fille de mes parents.....

1. ma soeur
2. mon frère
3. mon cousin
4. ma cousine

c'est la soeur de ma mère

1. mon oncle
2. ma grand-mère
3. ma soeur
4. ma tante

c'est le frère de mon père

1. mon cousin
2. mon grand-père
3. mon oncle
4. ma soeur

c'est le fils de ma tante

1. mon frère
2. mon oncle
3. ma mère
4. mon cousin

Maak nu opdracht 17 + 18

(pagina 71 + 72 werkboek)

2. Hoe zeg je "Hallo" in het Frans ?

1. Bonjour
2. Salut

3. Wat doen Fransen als ze elkaar begroeten?

1. 
2. 

4. Het Franse voetbalteam wordt Les Bleus genoemd. Klopt dat?

1. Ja
2. Nee

4. Wat is het beroemdste Franse sportevenement ?

1. Tour de France
2. Roland Garros
3. EK Vrouwenvoetbal
4. WK Atletiek

omdat is:

1. pourquoi
2. parce que

5. Welke Nederlandse provincie is net zo groot als de wereldstad Parijs ?

1. Groningen
2. Limburg
3. Utrecht
4. Zuid-Holland

nu =

1. demain
2. maintenant
3. hier
4. aujourd'hui

Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een...

1. werkwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. bijwoord
4. voorzetsel

Vul de juiste vorm in:
la _________________ maison

1. petit
2. petite
3. petits
4. petites

Vul de juiste vorm in:
les amis _____________________

1. américain
2. américaine
3. américains
4. américaines

Vul de juiste vorm in:
une personne __________________

1. élégant
2. élégante
3. élégants
4. élégantes

Ben jij al wel eens in Parijs geweest?

1. Oui
2. Non

1. Wat is de Franse vertaling van

mijn moeder

1. mon mère
2. ma mère

2. Wat is de Franse vertaling van

mijn broer

1. mon frère
2. ma frère

3. Wat is de Franse vertaling van

jouw vader

1. ta père
2. ton père

4. Wat is de Franse vertaling van

jouw oom

1. mon oncle
2. ton oncle
3. son oncle

7. Wat is de Franse vertaling van

zijn ouders

1. mes parents
2. tes parents
3. ses parents

8. Wat is de Franse vertaling van

zijn vriendin

1. mon ami
2. ma amie
3. son amie
4. sa amie

Hoe zeg je (tegen een groep) dat ze moeten stoppen met praten

1. Arrête de parler
2. Arrêtez de parler
3. Arrêtons de parlez
4. Arrêtent de parler

Zeg tegen je klasgenoot dat hij zijn huiswerk moet maken

1. Faites tes devoirs
2. fais tes devoirs
3. Fait tes devoirs
4. fais mes devoirs

Zeg tegen je klasgenoot dat hij geen chocolade mag eten

1. Ne mange pas de chocolat
2. ne mangez pas du chocolat
3. manges pas de chocolat
4. ne mange jamais de chocolat