This lesson contains 49 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
oefentoets
gaswisseling en transport
Slide 1 - Slide
Roken en te weinig bewegen kunnen leiden tot een...
A
te hoge bloeddruk
B
te lage bloeddruk
Slide 2 - Quiz
Hoge bloeddruk kan leiden tot...
A
aderverkalking
B
slagaderverkalking
Slide 3 - Quiz
Een hartinfarct is het gevolg van...
A
een slappe hartspier
B
een verstopte kransader
C
een verstopte kransslagader
D
teveel sporten
Slide 4 - Quiz
Hoe heet het vocht tussen je cellen?
A
bloedplasma
B
lymfe
C
weefselvloeistof
Slide 5 - Quiz
Welke bloedcellen kunnen voorkomen in lymfe?
A
alleen rode bloedcellen
B
alleen witte bloedcellen
C
zowel rode als witte bloedcellen
Slide 6 - Quiz
Het bloedplasma vervoert allerlei stoffen? Welke stoffen zijn dat?
A
voedingstoffen, afvalstoffen , een kleine hoeveelheid zuurstof
B
voedingstoffen, afvalstoffen, een kleine hoeveelheid zuurstof , hormonen , enzymen
C
voedingstoffen, afvalstoffen, een kleine hoeveelheid zuurstof, hormonen, enzymen en antistoffen
Slide 7 - Quiz
Hoe heet het eiwit in de rode bloedcellen dat zorgt voor het vervoer van zuurstof?
A
Hemoglobine
B
IJzerzouten
C
Bloedplaatje
D
Beenmerg
Slide 8 - Quiz
Iemand met bloedarmoede voelt zich vaak vermoeid. Wat is er aan de hand bij bloedarmoede? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.
A
Er is te weinig bloed.
B
Het bloed bevat te weinig rode bloedcellen
C
Er is te weinig hemoglobine
D
Er zijn te weinig witte bloedcellen
Slide 9 - Quiz
Kunnen witte bloedcellen door de wand van de kleinste bloedvaten heen?
A
Ja
B
Nee
Slide 10 - Quiz
Bloedplasma
Bloedplaatje
Witte bloedcel
Rode bloedcel
Slide 11 - Drag question
Bloedcellen zijn rode bloedcellen en witte bloedcellen. Waarom horen bloedplaatjes hier niet bij?
A
Omdat ze geen functie hebben
B
Omdat het geen cellen zijn
C
Omdat ze niet in het beenmerg gemaakt worden
D
omdat ze geen celkern hebben
Slide 12 - Quiz
vervoert zuurstof
verwijderd ziekteverwekkers
zorgt ervoor dat het bloed kan stromen/ vloeibaar blijft
maakt wondjes dicht
Slide 13 - Drag question
Hebben rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes een celkern in de cel?
A
Alleen rode bloedcellen
B
Alleen witte bloedcellen en bloedplaatjes
C
Alleen witte bloedcellen
D
Alleen bloedplaatjes
Slide 14 - Quiz
bloedplasma
bloedplaatjes
witte bloedcellen
rode bloedcellen
Slide 15 - Drag question
Rode bloedcellen
Bloedplasma
Bloedplaatjes
Witte bloedcellen
Zorgen voor bloedstolling
Bestrijden ziekteverwekkers
Vervoeren zuurstof met behulp van Hemoglobine
Vervoert stoffen zoals vitaminen, hormonen, Co2 etc.
Slide 16 - Drag question
Wat is de taak van rode bloedcellen?
A
bacteriën bestrijden
B
opgeloste stoffen vervoeren
C
wondjes afsluiten
D
zuurstof vervoeren
Slide 17 - Quiz
Wat is de taak van witte bloedcellen?
A
bacteriën bestrijden
B
opgeloste stoffen vervoeren
C
wondjes afsluiten
D
zuurstof vervoeren
Slide 18 - Quiz
Wat is de officiële benaming voor bloedkanker?
Slide 19 - Open question
De longen horen bij de...
A
grote bloedsomloop
B
kleine bloedsomloop
Slide 20 - Quiz
In de kleine bloedsomloop wordt...
A
zuurstof opgenomen in het bloed
B
zuurstof afgegeven aan de organen
Slide 21 - Quiz
Zuurstofrijk bloed wordt aangegeven met de kleur...
A
blauw
B
rood
Slide 22 - Quiz
Hoe heet een bloedvat dat bloed richting de lever transporteert?
A
leverader
B
leverhaarvaten
C
leverslagader
Slide 23 - Quiz
Hoe heet een bloedvat tussen de aorta en de maag?
A
maagader
B
maaghaarvaten
C
maagslagader
Slide 24 - Quiz
Hoe heet een bloedvat tussen de onderste holle ader en een nier?
A
nierader
B
nierhaarvaten
C
nierslagader
Slide 25 - Quiz
Geef de naam voor het bloedvat tussen de darm en de lever
Slide 26 - Open question
Hoe heet een bloedvat dat ervoor zorgt dat de hartspier zuurstof krijgt?
A
kransader
B
hartslagader
C
kransslagader
D
hartader
Slide 27 - Quiz
Waar stroom het bloed uit de kransader naartoe?
A
naar de aorta
B
naar de bovenste holle ader
C
naar het hart
D
naar de longen
Slide 28 - Quiz
Waar stroom het bloed uit rechter boezem naartoe?
A
naar de linker boezem
B
naar de rechter kamer
C
naar de linker kamer
D
naar de longen
Slide 29 - Quiz
Als de boezems zich samentrekken, zijn de hartkleppen...
A
gesloten
B
open
Slide 30 - Quiz
Als de kamers zich samentrekken, zijn de hartkleppen...
A
gesloten
B
open
Slide 31 - Quiz
Als het hart pauze heeft, zijn de hartkleppen...
A
gesloten
B
open
Slide 32 - Quiz
Bij beschadiging van een bloedvat komen stoffen vrij die een rol spelen bij de bloedstolling. uit welke bloeddeeltjes komen deze stoffen vrij?
A
uit de bloedplaatjes
B
uit de rode bloedcellen
C
uit de witte bloedcellen
Slide 33 - Quiz
Er zijn twee hormonen die zorgen voor voldoende glucose in het bloed bij inspanning. De ene is glucagon. Wat is de andere?
Slide 34 - Open question
Kris heeft op plaats 2 een vernauwing zitten. De artsen besluiten een hartinfarct te voorkomen met behulp van een stent. Wat zullen de artsen doen?
A
Er wordt met behulp van een stent een omleiding gemaakt.
B
Er wordt met behulp van een gezond stuk bloedvat een omleiding gemaakt.
C
Er wordt met behulp van een ballonnetje een stent opgeblazen in het bloedvat. Het ballonnetje wordt weggehaald en de stent blijft achter.
D
Er wordt met behulp van een stent een ballonnetje opgeblazen in het bloedvat. De stent wordt weggehaald en het ballonnetje blijft achter.
Slide 35 - Quiz
In de afbeelding is een vernauwing van de kransslagader aangegeven. Zo’n vernauwing kan leiden tot een hartinfarct. Als de vernauwing op plaats 2 had gezeten, waren de gevolgen van een hartinfarct dan groter of kleiner geweest, of maakt het niet uit? En waarom?
Slide 36 - Open question
Wat is de onderdruk?
A
de bloeddruk tijdens de hartpauze
B
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de boezems
C
de bloeddruk tijdens het samentrekken van de kamers
Slide 37 - Quiz
Een rode bloedcel die in de kleine bloedsomloop zuurstof heeft opgehaald gaat terug naar het hart. In welk deel van het hart komt deze bloedcel als eerste terecht?
A
linkerboezem
B
linkerkamer
C
rechterboezem
D
rechterkamer
Slide 38 - Quiz
Een jonge moeder met bloedgroep A- heeft een kind gekregen waarvan de bloedgroep O+ blijkt te zijn. Het kind is helemaal gezond. Twee jaar later krijgt deze moeder haar tweede kind. Hiervan is de bloedgroep O-. Heeft dit tweede kind kans op resusziekte?
A
Ja, want de moeder is Rh-.
B
Ja, want de moeder heeft bloedgroep A en het tweede kind bloedgroep O.
C
Nee, want het tweede kind heeft geen resusantigenen.
D
Nee, want het eerste kind was gezond.
Slide 39 - Quiz
Bij een auto-immuunziekte maken witte bloedcellen antistoffen tegen het eigen lichaam.
A
juist
B
onjuist
Slide 40 - Quiz
Het bloed van een baby moet worden onderzocht. De verpleegkundige haalt 2 mL bloed uit haar armader.
Is het afgenomen bloed zuurstofarm of zuurstofrijk? En wordt dit bloed uit de grote of uit de kleine bloedsomloop gehaald?
A
zuurstofarm bloed uit de grote bloedsomloop
B
zuurstofarm bloed uit de kleine bloedsomloop
C
zuurstofrijk bloed uit de grote bloedsomloop
D
zuurstofrijk bloed uit de kleine bloedsomloop
Slide 41 - Quiz
Bilirubine is een afvalstof uit de lever door afbraak van rode bloedcellen. Bij sommige mensen kan bilirubine niet goed vanuit de lever naar het verteringskanaal afgevoerd worden. Een deel van deze stof komt dan in het bloed terecht. Geef de naam van het bloedvat dat bloed met bilirubine uit de lever afvoert.
Slide 42 - Open question
Waterpokken is een kinderziekte die veroorzaakt wordt door een virus. Het virus blijft na besmetting in het lichaam aanwezig en kan op latere leeftijd gordelroos veroorzaken. Bij gordelroos ontstaan er bultjes en blaasjes op de huid die veel pijn doen.
Er wordt onderzocht of ouderen tegen gordelroos beschermd kunnen worden door een vaccinatie.
Welke vorm van immunisatie is het toedienen van het vaccin met een verzwakt waterpokkenvirus?
A
aan antigenen
B
aan antistoffen
C
aan antigenen en aan antistoffen
Slide 43 - Quiz
Malaria is een infectieziekte die vooral in Afrika voorkomt. De ziekte wordt veroorzaakt door eencellige parasieten die worden overgebracht door malariamuggen. Na een steek van een mug komen malariaparasieten met het bloed in de lever van de gestoken persoon. Geef de namen van twee bloedvaten waardoor bloed de lever instroomt.
Slide 44 - Open question
Noem een verschil in bouw tussen een ader en een slagader
Slide 45 - Open question
Welke vetachtige stof in het bloed zorgt vaak voor slagaderverkalking?
A
cholesterol
B
fibrinogeen
C
kalk
Slide 46 - Quiz
Amy heeft buikpijn. Ze neemt een pijnstiller. In haar verteringskanaal worden de werkzame stoffen uit de pijnstiller opgenomen in het bloed. Met het bloed komen de stoffen eerst in de lever terecht en daarna verder door het lichaam.. Voor de werking van de pijnstiller kan het een nadeel zijn dat de werkzame stoffen in de lever terechtkomen. Leg dit uit.
Slide 47 - Open question
Sommige ziektes, bijvoorbeeld de kinderziekte waterpokken, krijg je maar één keer in je leven. Leg uit hoe dit kan.
Slide 48 - Open question
Bloed Op de eerste hulp van het ziekehuis wordt een patiënt binnengebracht die bij een ongeluk veel bloed verloren heeft. Hij wordt onderzocht en de dokter besluit dat deze patiënt met spoed een bloedtransfusie moet krijgen. Welk bloedonderdeel krijg hij in ieder geval toegediend?