sollen & müssen

• Duits
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 3

Lesdoel

Je kent de werkwoorden  müssen / sollen 

Je weet hoe je deze werkwoorden moet vervoegen

Wat betekent het werkwoord
sollen?

1. moeten
2. mogen
3. zullen

Wat betekent het werkwoord
müssen

1. hoeven
2. willen
3. moeten

In der Schule ___ man gut aufpassen.

1. noodzaak
2. wil van een ander

In der Schule ___ man gut aufpassen.

Ihr ___ nicht so viel simsen.

1. noodzaak
2. wil van een ander

Ihr ___ nicht so viel simsen.

Du ___ mir helfen, ich kann es nicht alleine.

1. noodzaak
2. wil van een ander

Du ___ mir helfen, ich kann es nicht alleine.

Wo sind doch die Toiletten?
Ich ___ mal.

1. noodzaak
2. wil van een ander

Wo sind doch die Toiletten?
Ich ___ mal.

3 Die Verben müssen und sollen

a 1 moeten

   2 moeten

3b 3

ich	muss	soll
du	musst	sollst
er/sie/es/man	muss	soll
wir	müssen	sollen
ihr	müsst	sollt
Sie/sie	müssen	sollen

c4  ich mache/ ich muss  

       er macht/ er muss 

c5 Bij müssen verandert hij, bij sollen niet.

d6 muss; het kan niet anders; ik moet nu naar het toilet.

d7 sollen; een ander wil het; wij moeten ons (van meneer Schubert) hier melden.

d8 müssen; het kan niet anders; we moeten het pakket nu ophalen.

4 Müssen oder sollen?

1 muss         noodzaak

2 muss         noodzaak

3 musst        noodzaak

4 muss         noodzaak

5 soll             wil van een ander

6 muss         noodzaak

7 sollen         wil van een ander

8 müssen     noodzaak