1VH weektaak 4

weektaak 4
We zijn momenteel bezig met Schrijfvaardigheid, hoofdstuk 11. Hoofdstuk 10 hebben we nagekeken en opdracht 8 van hoofdstuk 10 hebben jullie ingeleverd via de ELO. Bij schrijfvaardigheid wordt er een aantal belangrijke zaken van je verwacht, die ik in de les heb uitgelegd. Een paar daarvan leg ik nog een keer uit in deze weektaak. Maar eerst het dictee van vorige week over goede gevoelens.
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with text slides.

Items in this lesson

weektaak 4
We zijn momenteel bezig met Schrijfvaardigheid, hoofdstuk 11. Hoofdstuk 10 hebben we nagekeken en opdracht 8 van hoofdstuk 10 hebben jullie ingeleverd via de ELO. Bij schrijfvaardigheid wordt er een aantal belangrijke zaken van je verwacht, die ik in de les heb uitgelegd. Een paar daarvan leg ik nog een keer uit in deze weektaak. Maar eerst het dictee van vorige week over goede gevoelens.

Slide 1 - Slide

dictee (1)
1. Stralend stond Marieke op het podium.
2. Die jongen lijkt me erg aardig.
3. Volgens mij zijn die twee verliefd op elkaar.
4. Verrast keek de vrouw op, toen de bel ging. 
5. Wat lief van je dat je daaraan gedacht hebt.

Slide 2 - Slide

dictee (2)
6.  Nieuwsgierig keek de peuter om zich heen.
7.  Uitgelaten liep de groep jongens over het kermisterrein.
8.  De vader keek geamuseerd naar het optreden van zijn 
     dochter.
9.  'Ik ben trots op je', zei de leraar.
10. Verbluft keek de winkelier de dief na.

Slide 3 - Slide

kenmerken van een goede zin
  • goede interpunctie
  • een onderwerp en een persoonsvorm
  • gewoon, dagelijks taalgebruik
  • standaard zinslengte van ongeveer tien woorden
  • eventueel gebruik van bijzinnen
  • grammaticale juistheid van de zin 

Slide 4 - Slide

toelichting bij opdracht 1 t/m 6
In de volgende dia's zal ik uitleggen wat er van je verwacht wordt bij het maken van de opdrachten. Het is de bedoeling dat je elke opdracht heel aandachtig leest. Dan pas ben je in staat je huiswerk goed te maken. Fouten maken is niet erg, maar houd je wel altijd aan de opdracht. Tenzij ik iets anders aangeef!

Slide 5 - Slide

opdracht 1
Hier wordt van je verwacht dat je de zinnen korter maakt. Echter, het is niet de bedoeling dat je er zelf woorden bij gaat verzinnen. Ook mag je geen woorden weglaten. Doordat de lange zinnen korter worden, heb je soms een voegwoord nodig of moet je soms van tijd veranderen, van onvoltooid naar voltooid of omgekeerd; dat mag wel.

Slide 6 - Slide

opdrachten 2 en 3
Bij deze opdracht schrijf je op wat er in de zinnen ontbreekt. Je let daarbij op interpunctie, het ontbreken van een zinsdeel en het gebruik van de juiste woorden.
Bij opdracht 3 leg je in eigen woorden en goed lopende zinnen uit waarom de zinnen in opdracht 2 eigenlijk niet kloppen. Als er een zin wel klopt, volgens jou, leg je dit ook uit. 

Slide 7 - Slide

opdracht 4
De zinnen bij deze opdracht zijn best moeilijk te begrijpen. Daarom vervang je de moeilijke woorden door makkelijke. Noteer eerst álle moeilijke woorden en  schrijf daarna de tekst opnieuw in jouw eigen woorden. Besteed weer aandacht aan de totale zin. Let op de interpunctie.

Slide 8 - Slide

opdracht 5
De zinnen bij deze opdracht zijn eigenlijk goed, omdat het gaat om antwoorden op vragen. Je ziet dat de vragen kloppen en goedlopende zinnen vormen. De antwoorden zijn kort en bondig. Het is de bedoeling dat je de antwoorden net zo formuleert als de vragen, dus in goedlopende zinnen. Let ook hier weer op de interpunctie.

Slide 9 - Slide

opdracht 6
Je leest het fragment bij deze opdracht. De tekst is geschreven door de prijswinnaar van 'de mooiste zin' in 2012. Beantwoord de twee vragen over de tekst van L.H. Wiener in goedlopende zinnen. Bedenk dus eerst wat het antwoord op beide vragen is en maak er daarna goedlopende zinnen van. 

Slide 10 - Slide

huiswerk
Je verbetert je huiswerk precies zoals ik heb uitgelegd in de dia's hierboven, dus conform de opdrachten in je boek. Je levert je aangepaste versie van je huiswerk opnieuw in via de ELO. Je gebruikt de opdracht van 21 januari, die ik weer openzet tot vrijdag 17:00 uur. Let op dat ook opdracht 8 van hoofdstuk 10 er weer bij zit, omdat het oude huiswerk komt te vervallen in de ELO. 

Slide 11 - Slide

sprookjes en fabels (1)
Wat is een sprookje? Zoek de betekenis op en leg in goedlopende zinnen uit wat een sprookje precies is. Waaraan moet een sprookje voldoen? Wat zijn de belangrijkste kenmerken? Doe hetzelfde bij een fabel. Wat is een fabel? Wat zijn de belangrijkste kenmerken?
Wat is het voornaamste verschil tussen een sprookje en een fabel. Kun je ook de overeenkomsten noemen?

Slide 12 - Slide

sprookjes en fabels (2)
Noem drie bekende sprookjes. De drie meest bekende sprookjes kennen we allemaal wel. Dat zijn: Sneeuwwitje, Roodkapje en Assepoester. Die noem je dus niet. Zorg dat je in de les een korte inhoud kunt geven van de sprookjes die je hebt genoemd. Doe dit ook bij de fabels: noem drie fabels en zorg ervoor dat je kunt vertellen waar ze over gaan. 

Slide 13 - Slide

Succes
Succes met de opdracht over de sprookjes en de fabels. Zorg ervoor dat je de opdracht leuk gaat vinden door goed te lezen. Het is veel leuker als je je verdiept hebt in de opdracht. We gaan de komende tijd met deze opdracht verder. In de les mag je de door jou genoemde sprookjes en fabels uitleggen in je eigen woorden. Je mag dit van te voren opschrijven, maar dat hoeft (nu nog) niet. Als je kunt vertellen is dat genoeg.

Slide 14 - Slide