Bepaald en onbepaald lidwoord

Bepaald + onbepaald lidwoord

1 / 15

Slide 1: Slide

FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 15 slides, with text slides and 3 videos.

Lesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Bepaald + onbepaald lidwoord

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Slide 3 - Video

grammaire 1 - exercice A

1 Elle ne pense qu’au travail.
2 Je vais à l’ école.
3 Tu veux de la confiture ?
4 Moi, je prends du miel.
5 Nous parlons des vacances.

6 Il raconte une histoire aux enfants.

Slide 4 - Slide

grammaire 1 - exercice A

7 Je parle du film d’hiver.
8 Vous venez à la fête ce soir ?
9 Donne-moi de l’ eau s’il te plait.
10 Ma femme travaille à la mairie.
11 Tu as entendu parler du nouveau film avec Omar Sy ?
12 Pense aux enfants qu’il faut aller chercher.

Slide 5 - Slide

grammaire 1 - exercice B

1 Zij denkt alleen maar aan het werk.
2 Ik ga naar school.
3 Wil je jam?
4 Ik neem honing.
5 Wij praten over de vakantie.
6 Hij vertelt een verhaal aan de kinderen.

Slide 6 - Slide

grammaire 1 - exercice B

7 Ik praat / spreek over de winterfilm.
8 Komen jullie op het feest vanavond?
9 Geef mij water alsjeblieft.
10 Mijn vrouw werkt op het gemeentehuis.
11 Heb je al gehoord van de nieuwe film met Omar Sy?
12 Denk aan de kinderen die opgehaald moeten worden / die je moet ophalen (zoeken)

Slide 7 - Slide

grammaire 1 - exercice C

1 la femme les femmes de vrouwen
2 une maison des maisons huizen
3 l’exposition les expositions de exposities
4 un enfant des enfants kinderen
5 le musée les musées de musea
6 un hôtel des hôtels hotels

Slide 8 - Slide

grammaire 1 - exercice D

1 la capitale – les Pays-Bas la capitale des Pays-Bas
de hoofdstad van Nederland
2 les vins – le Portugal les vins du Portugal
de wijnen van Portugal

Slide 9 - Slide

grammaire 1 - exercice D

3 les habitants – la France les habitants de la France
de inwoners van Frankrijk
4 le président – le Mexique le président du Mexique
de president van Mexico

Slide 10 - Slide

grammaire 2

les prépositions devant les noms géographiques

aux

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Let op het verschil

Ik woon in Nederland. J'habite aux Pays-Bas.

Ik kom uit Nederland. Je viens des Pays-Bas.

Hij gaat naar Frankrijk. Il va en France.

Hij komt uit Frankrijk. Il vient de la France.

Slide 13 - Slide

Let op het verschil

Ik woon in Zwolle. J'habite à Zwolle.

Ik kom uit Zwolle. Je viens de Zwolle.

Slide 14 - Slide

au boulot

Maak het oefenblad Les prépositions + nom de pays.

Klaar? Ga verder met de opdrachten van chapitre 11

Slide 15 - Slide