5 K3 Lezen: Mening, argument en conclusie

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS
1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 1 - Slide

DOEL

- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn

- je weet (nog) wat een feit is

- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is

- je weet (nog) wat een argument (reden) is

- je weet wat een conclusie is

meningen, argumenten en conclusies d.m.v. signaalwoorden in een tekst herkennen

Slide 2 - Slide

Wat zijn signaalwoorden?
A
Ze geven een signaal, zodat je weet waar je gebleven bent met lezen.
B
Ze geven aan wat voor soort tekst het is.
C
Ze geven aan met welk verband je te maken hebt.
D
Ze geven voor welk publiek de schrijver de tekst heeft geschreven.

Slide 3 - Quiz

Wat is een feit?
A
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Controleerbaar.
B
Een uitspraak over iets wat waar of niet waar is. Niet controleerbaar.

Slide 4 - Quiz

Wat is een mening (standpunt)?
A
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee eens.
B
Wat iemand ergens van vindt. Controleerbaar. Je bent het ermee oneens.
C
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er eens of oneens mee zijn.
D
Wat iemand ergens van vindt. Niet controleerbaar. Je kunt er niets van zeggen.

Slide 5 - Quiz

Wat is een argument (reden)?
A
Een uitleg waarmee je een feit verdedigt.
B
Een uitleg waarmee je een mening verdedigt.
C
Een uitleg waarmee je een reden verdedigt.
D
Iets wat je moet controleren.

Slide 6 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 7 - Slide

Wat is het onderwerp van de tekst?
A
geldverspilling
B
energieverspilling
C
het weggooien van eten
D
de Weggooitest

Slide 8 - Quiz

Je moet geen voedsel weggooien, want dat kost ___ en ____.
A
geld en vervoer
B
geld en energie
C
geld en spaarzaamheid
D
afval en energie

Slide 9 - Quiz

Leg in eigen woorden uit waarom voedselverspilling energieverspilling is.

Slide 10 - Open question

Wat is het doel van alinea 1 en 2?
A
informeren
B
adviseren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 11 - Quiz

Wat is het doel van alinea 3?
A
informeren
B
adviseren
C
overhalen
D
overtuigen

Slide 12 - Quiz

Doe oortjes in

en bekijk het volgende filmpje!

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Video

FEIT

- Uitspraak over iets wat waar of niet waar is

- Een feit kan je controleren



Voorbeeld van een feit:

De helft van de veertienjarigen in Nederland krijgt €50,00 kleedgeld per maand.

Je kunt controleren of dit waar is door in de krant te kijken of het op internet op te zoeken.

Slide 15 - Slide

MENING (STANDPUNT)

- Wat iemand ergens van vindt

Het is niet controleerbaar

-Je kunt het eens of oneens zijn

- signaalwoorden: ik vind, volgens mij, naar mijn mening...


Voorbeeld van een mening (standpunt):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen.

Slide 16 - Slide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 17 - Slide

CONCLUSIE

- Als alle argumenten (redenen) zijn gegeven, kan er een conclusie volgen.

- Korte herhaling van meningen en argumenten.

-Signaalwoorden: dus, concluderend, dat betekent...



Voorbeeld van een conclusie:

Het is dus goed dat jongeren kleedgeld krijgen, want dan leren zij met geld omgaan.

Slide 18 - Slide

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 19 - Slide

Wat is het onderwerp
van de tekst?
Gebruik voor je antwoord
één woord.

Slide 20 - Open question

Wat is de mening van Simon over het onderwerp?

Slide 21 - Open question

Aan welk signaalwoord herken je zijn mening?

Slide 22 - Open question

Welk argument geeft hij voor zijn mening?

Slide 23 - Open question

Wordt er in deze tekst een conclusie getrokken?
A
ja
B
nee

Slide 24 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 25 - Slide

Wat is het onderwerp
van de tekst?

Slide 26 - Open question

Wat is de mening van de schrijfster over het onderwerp?

Slide 27 - Open question

Welk argument geeft zij voor haar mening?

Slide 28 - Open question

Noteer een signaalwoord voor een argument uit de tekst.

Slide 29 - Open question

Wordt er in deze tekst een conclusie getrokken?
A
ja
B
nee

Slide 30 - Quiz

Lees (en beluister) de tekst.

Slide 31 - Slide

Wat is het onderwerp
van de tekst?
Gebruik twee woorden voor het antwoord.

Slide 32 - Open question

Wat is de mening van de brievenschrijver over het onderwerp?

Slide 33 - Open question

Welke twee argumenten geeft hij voor zijn mening?

Slide 34 - Open question

Wordt er in deze tekst een conclusie getrokken?
A
ja
B
nee

Slide 35 - Quiz

Aan welk signaalwoord
kun je zien dat dit
een conclusie is?

Slide 36 - Open question

GELEERD?

- je weet (nog) wat signaalwoorden zijn

- je weet (nog) wat een feit is

- je weet (nog) wat een mening (standpunt) is

- je weet (nog) wat een argument (reden) is

- je weet wat een conclusie is

meningen, argumenten en conclusies d.m.v. signaalwoorden in een tekst herkennen

Slide 37 - Slide

Schrijf één ding op wat je deze les hebt geleerd en niet meer vergeet.

Slide 38 - Open question

Stel één vraag over iets dat je nog niet zo goed
hebt begrepen.

Slide 39 - Open question

GIDS NEDERLANDS
INFORMATIE VOOR LESSEN NEDERLANDS

Slide 40 - Slide