Ecosystemen - herhalen

Ecosystemen - herhaling
1 / 32
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Ecosystemen - herhaling

Slide 1 - Slide

Onderwerpen
  • Producenten / reducenten / consumenten
  • Autotroof / heterotroof
  • Aeroob / anaeroob
  • Anorganisch / organisch
  • Assimilatie / dissimilatie

Slide 2 - Slide

Organisch en anorganisch
Anorganische stoffen zijn:
  • klein en eenvoudig gebouwd
  • bestaan maar uit een paar atoomsoorten
  • belangrijkste voorbeelden: O2, CO2, H2O, NO3-, N2 etc

Organische stoffen zijn:
  • ingewikkelder van bouw
  • bestaan ten miste uit C, H en (meestal) O atomen (vaak N en/of P en soms S en andere soorten)
  • zijn door organismen geproduceerd 
  • belangrijkse voorbeelden: glucose, zetmeel, aminozuren, eiwitten, DNA/RNA, chlorofyl

Slide 3 - Slide

Welke stoffen zijn anorganisch? en welke zijn anorganisch?
Sleep de moleculen naar de juiste categorie.
anorganische moleculen
organische moleculen
water
glucose
zetmeel
zuurstof
aminozuur
eiwit
CO2
nitraat
DNA
stikstof (N2)
RNA
bladgroen

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Link

in afwezigheid van zuurstof
maakt organische stof uit anorganische stof
cellen van dit organisme hebben (echte) celkernen
cellen van dit organisme hebben geen celkernen
in aanwezigheid van zuurstof
organismen die organische stof maken uit andere organische stof
autotroof
prokaryoot
anaeroob
eukaryoot
aeroob
heterotroof

Slide 6 - Drag question

Voedselketen
Voedselketen

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

voedselweb

Slide 9 - Slide

Voedselketen
Voedselweb

Slide 10 - Slide

Voedselketens en voedselwebben
  • Trofische niveaus (start bij producent)
  • Pijlen in richting van energiestroom
  • Maar 10% van energie wordt doorgegeven
  • Gevolgen verdwijnen soort

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Kringloop
In de natuur worden stoffen steeds opnieuw gebruikt.

Dode organismen worden afgebroken door afvaleters. Reducenten zetten de resten van de organische stoffen om in anorganische stoffen.

Slide 13 - Slide

Ecologische piramide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Inde afbeelding zie je de energiestroom met rode pijlen aangegeven. Je ziet dat energie aan één kant binnenkomt (zon) ,op allerlei plekken wordt doorgegeven  en als warmte teruggestraald wordt de ruimte in.


De groene pijlen geven de stroom van stoffen weer, zoals koolstof, stikstof en mineralen. Door de aanwezigheid van de reducenten is er een kringloop en blijven deze stoffen in het ecosysteem

Energie stroomt door een ecosyteem.
Stoffen blijven in een ecosysteem.

Slide 16 - Slide

Het draait in de natuur natuurlijk niet om ketens, maar om kringlopen!
Reducenten zijn dus essentieel om de kringloop van stoffen te sluiten.

Let goed op bij het gebruik van de term voedingsstof.
Denk dan: voor wie is die voedingsstof?
Autotrofe organismen hebben namelijk anorganische voedingsstoffen nodig.


Heterotrofe organismen moeten organische voedingsstoffen opnemen!

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Assimilatie en dissimilatie
  • Assimilatie: kost energie, er wordt een groter molecuul gemaakt (organisch)
  • Dissimilatie: levert energie op, groter molecuul wordt afgebroken tot kleiner molecuul 

Slide 19 - Slide

Aeroob en anaeroob
  • Aeroob = met zuurstof
  • Anaeroob = zonder zuurstof 

Anaerobe organismen kunnen leven zonder zuurstof

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Video

kringloop
voedselketen
voedselweb

Slide 22 - Drag question

Welke van de stoffen kan
in de kringloop met de rode
pijlen worden aangegeven?
A
mineralen
B
glucose of koolstof
C
koolstof of mineralen
D
glucose, koolstof of mineralen

Slide 23 - Quiz

Producenten
Consumenten
Reducenten
Autotroof
Heterotroof
Anorganisch naar organisch
Organisch naar organisch
Organisch naar anorganisch
Fotosynthese
Chemosynthese
Algen
Planten
Schimmels
Bacteriën

Slide 24 - Drag question

Een voedselketen begint altijd met een
A
Consument
B
Reducent
C
Producent

Slide 25 - Quiz

De pijl in een voedselketen/-web betekent.......
A
"heeft gegeten"
B
"gaat eten"
C
"eet"
D
"wordt gegeten door"

Slide 26 - Quiz


Een juiste voedselketen is:
A
konijn-> havik-> vos
B
gras <- konijn <- vos
C
gras -> konijn -> havik -> vos
D
vos -> havik -> konijn ->gras

Slide 27 - Quiz

Neemt de biomassa in elke schakel toe of af?
A
Neemt toe
B
Neemt af

Slide 28 - Quiz

Biomassa gaat niet verloren door:
A
Dissimilatie
B
Assimilatie
C
Afgestorven weefsel
D
Onverteerd voedsel

Slide 29 - Quiz

Dit is een piramide van ...
A
aantallen
B
biomassa

Slide 30 - Quiz

Welke piramide heeft altijd een piramidevorm?
A
Piramide van aantallen
B
Piramide van biomassa
C
Beide piramides
D
Geen van beide piramides

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Link