AMS T2E Kap. 9 W17 S1 NK

 9 Neue Kontakte 

Dieses Bild wurde von meiner Tochter gemalt.
1 / 37
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

 9 Neue Kontakte 

Dieses Bild wurde von meiner Tochter gemalt.

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Planung dieser Stunde
1  Schulgruppe, in der Klasse =>   machen Hausaufgaben für den 20. Mai:
                                                                      Aufgabe 8, 16, 24, 25 und 44  (12 Minuten)
    Heimgruppe,  Grammatik erklären // Schulgruppe macht Hausaufgaben.
                               
2 Zusammen Hörverstehen üben (10 Minuten)  
   Heimgruppe, Hausaufgaben machen nach 55 Min. zurück  // Schulgruppe Grammatik erklären
3 Kapitel 9  (bis 10 Minuten) 
4 Hausaufgaben nachsehen
5 Ende der Stunde mit den letzten  Fragen (Feedback)
        




Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Info am Anfang
Wichtiger Termin, Klassenarbeit Kapitel 9  27. Mai und 3. Juni

    Bis jetzt  Aufgaben 1, 3, 12, 17 und 18    //    Aufgaben 2, 4, 13,  19 und 20
                       Aufgaben  7, 10, 14, 22 und 23  //  Aufgabe 8, 16, 24, 25 und 44

   Hausaufgaben  für den 20. Mai: 
                                   Letzte kontrolle ob alle Aufgaben gemacht worden sind (herkansing Kap. 8)                                             Machen Aufgaben: 27,  21  und  45 +  lernen für die Klassenarbeit Kapitel 9

                                                                       




                        

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord als 
onderwerp en lijdend voorwerp
 

Welke rijtjes moet je kennen om deze opgaven goed te kunnen maken?

Aanpak is: ....?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

3 Kapitel 9 Grammatik Seite 179 Nr.10 und 11
Personalpronomen (alle) und Präpositionen


Personalpron.
Nominativ=O

ich
du 
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
Voorzetsels met mee-werkend  voorwerp:
Seite 181/17
aus 
bei 
mit 
nach 
seit 
von
zu
Pers.pron.
Akkusativ

mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
pers.vnw
onderwerp

ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij (mv)
u
Voorzetsels met  lijdend voorwerp: 

Seite 179/ 11
durch
für
gegen 
ohne
um

Pers.pron. 
Dativ=Mvw

mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 5 - Slide

Welke vormen van het Nederlandse woord ken je.    zu nach in

in +4 => naar binnen gaan + landen met lidwoord

nach  => aardrijkskundige namen en bij vaste combinaties (Hause / links / rechts / oben / unten

zu + 3 => personen + dingen
Stappenplan
 
1 Voorzetsel?   ja =>  4
           nee

2 onderwerp?   ja=>  welke rij?
           nee          

3 lijdend voorwerp? ja=> welke rij?
           nee (volgend jaar!)

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

onderwerp
1e naamval





lijdend vw
4e naamval





Selecteer de persoonlijke voornaamworden naar onderwerp =1e naamval    // lijdend vw = 4e naamval
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie mv
Sie
uns
mich
dich
ihn
euch
Sie

Slide 7 - Drag question

This item has no instructions

Geef de voorzetsels die automatisch voor een lijdend voorwerp zorgen:

Slide 8 - Open question

This item has no instructions

Als er staat durch hij,
wat wordt hij dan in het Duits?

Slide 9 - Open question

This item has no instructions

Als er staat ohne wij,
wat wordt wij dan in het Duits?

Slide 10 - Open question

This item has no instructions

Als er staat für ik,
wat wordt ik dan in het Duits?

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Wie ging der Personalpronomen?
A
sehr gut
B
prima
C
solala
D
nicht gut

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

2 Hörverstehen
https://www.wdrmaus.de/filme/sachgeschichten/vogel_im_ei.php5
bis 6:30 Minuten
5 Fragen zum Film
1] Zijn in een kippenren kippen en een haan?
2] Hoe heet een eierdoos in het Duits?
3] Wat is een "Dotter"?
4] Vanaf welke dag draait de donkere punt niet meer in het ei?
5] De tafeltennis ballen stellen wat voor?

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

1] Zijn in een kippenren kippen en een haan?
A
ja
B
nein

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

2] Hoe heet een eierdoos in het Duits?

Slide 15 - Open question

This item has no instructions

3] Wat is een "Dotter"?

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

4] Vanaf welke dag draait de donkere punt niet meer in het ei?
A
5. Tag
B
6. Tag
C
7. Tag
D
1. Tag

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

5] De tafeltennis ballen stellen wat voor?

Slide 18 - Open question

This item has no instructions

Gruppen
Heimgruppe -> macht jezt Hausaufgaben, stehen im Magister.
5 Min. vor Ende der Stunde zurück

Schulgruppe -> macht jetzt Grammatik und Hausaufgaben nachsehen.

Bis 5 Minuten vor Unterrichtsschluss

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Persoonlijk voornaamwoord als 
onderwerp en lijdend voorwerp
 

Welke rijtjes moet je kennen om deze opgaven goed te kunnen maken?

Aanpak is: ....?

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

3 Kapitel 9 Grammatik Seite 179 Nr.10 und 11
Personalpronomen (alle) und Präpositionen


Personalpron.
Nominativ=O

ich
du 
er
sie
es
wir
ihr
sie
Sie
Voorzetsels met mee-werkend  voorwerp:
Seite 181/17
aus 
bei 
mit 
nach 
seit 
von
zu
Pers.pron.
Akkusativ

mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie
Sie
pers.vnw
onderwerp

ik
jij
hij
zij
het
wij
jullie
zij (mv)
u
Voorzetsels met  lijdend voorwerp: 

Seite 179/ 11
durch
für
gegen 
ohne
um

Pers.pron. 
Dativ=Mvw

mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
ihnen
Ihnen

Slide 21 - Slide

Welke vormen van het Nederlandse woord ken je.    zu nach in

in +4 => naar binnen gaan + landen met lidwoord

nach  => aardrijkskundige namen en bij vaste combinaties (Hause / links / rechts / oben / unten

zu + 3 => personen + dingen
Stappenplan
 
1 Voorzetsel?   ja =>  4
           nee

2 onderwerp?   ja=>  welke rij?      Wie/wat + alle ww =
           nee          

3 lijdend voorwerp? ja=> welke rij?       Wie/wat + alle ww + onderwerp =
           nee (volgend jaar!)

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

onderwerp
1e naamval





lijdend vw
4e naamval





Selecteer de persoonlijke voornaamworden naar onderwerp =1e naamval    // lijdend vw = 4e naamval
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
sie mv
Sie
uns
mich
dich
ihn
euch
Sie

Slide 23 - Drag question

This item has no instructions

Geef de voorzetsels die automatisch voor een lijdend voorwerp zorgen:

Slide 24 - Open question

This item has no instructions

Als er staat durch hij,
wat wordt hij dan in het Duits?

Slide 25 - Open question

This item has no instructions

Als er staat ohne wij,
wat wordt wij dan in het Duits?

Slide 26 - Open question

This item has no instructions

Als er staat für ik,
wat wordt ik dan in het Duits?

Slide 27 - Open question

This item has no instructions

Wie ging der Personalpronomen?
A
sehr gut
B
prima
C
solala
D
nicht gut

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

4 Hausaufgaben nachsehen
cloud -> Dokumenten -> Antworten TL2 Kap. 9

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

4 Ende der Stunde
Frage zum Schluss.


Slide 30 - Slide

Welke vormen van het Nederlandse woord ken je.    zu nach in

in +4 => naar binnen gaan + landen met lidwoord

nach  => aardrijkskundige namen en bij vaste combinaties (Hause / links / rechts / oben / unten

zu + 3 => personen + dingen
Snap je dit onderdeel nu?
Ja, fijn zo!
Nee, tot waar kom je (stappenplan)?

Slide 31 - Open question

This item has no instructions

Wat vond je van deze manier van opdeling van de les? Geef ook aan of je thuis of in de les was.

Slide 32 - Open question

This item has no instructions



Bedankt voor jullie aandacht!

Tot de volgende keer.

Vragen via de mail of als we nog tijd over hebben,  wacht nog even, dan sta ik je te woord
.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

A Sehen

1
a
Ik koop boeken en schoenen online want ik vind het heel handig en vaak ook goedkoper.
b
1 B       2 C      3 C     4 B    5 C    6 C    7 B    8 C
c
Eigen antwoord, bijvoorbeeld: Ja, ik denk dat er steeds meer winkels gaan sluiten. Alleen grote ketens zullen nog bestaan. / Nee, ik denk dat er altijd mensen zijn, die liever in een winkel dan online gaan shoppen.
2
1 B    2 B    3 B   4 B    5 B   6 B




Slide 34 - Slide

This item has no instructions

B Wortschatz

3
der Käse                        die Bäckerei                  die Brötchen                der Kuchen            mit Karte zahlen          das Portmonee           der Preis                        die Kugel, das Eis  die Dosen, die Cola     die Milch                       die Metzgerei                die Wurst
das Kilo                          die Tasche                      helfen                             die Kartoffeln
4
1 Ich mag Brot mit Schinken.
2 Wie viel Geld hast du dabei?
3 Möchten Sie bar oder mit Karte zahlen?
4/11 Möchtest du Eis mit oder ohne Sahne?
5 Können Sie uns helfen? Wir suchen die Cola.
6 Das macht zusammen dreizehn Euro und zehn Cent.
7 Wir brauchen noch Hackfleisch und Nudeln.
8 Im Supermarkt kosten die Brötchen nur 0,19 €.






Slide 35 - Slide

This item has no instructions

6

1 An der Kasse muss man zahlen/bezahlen.
2 Suppe isst man mit einem Löffel.
3 Pommes werden aus Kartoffeln gemacht.
4 Wenn man weggeht, sagt man: Auf Wiedersehen!
5 Tomaten sind kein Obst, sondern Gemüse.
6 Wenn man keinen Kaffee mag, trinkt man Tee.
7 Nudeln isst man meistens mit einer Tomatensoße.
8 Die Schokolade kostet nur 1,-€. Das ist ziemlich günstig.

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

E Grammatik

18
a
1 ihm hem                2 ihr haar             3 ihnen hen          4 mir mij
b
Er staat nu mit voor en geen für.
19
1 Er geht mit ihr in die Eisdiele.
2 Mit euch sind die Einkäufe immer teuer.
3 Meine Oma geht immer mit uns einkaufen.
4 Hast du schon mal mit ihnen ein Eis gegessen?
5 Mit wem hast du heute beim Bäcker gesprochen?
6 Mit dir zusammen macht Einkaufen immer Spaß.
7 Natascha, gehst du heute Abend mit mir ins Kino?
8 Frau Roth, wenn Sie möchten, kann ich mit Ihnen mitkommen.







Slide 37 - Slide

This item has no instructions