Deel 2 spelling H4, Havo 2

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen + persoonsvorm verleden tijd
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Spelling H4
Tussenletters in samenstellingen + persoonsvorm verleden tijd

Slide 1 - Slide

Vandaag

Bespreken huiswerk (5 minuten)
Gezamenlijke opdracht maken (15 minuten)
Start deel 2 spelling hoofdstuk 4 (10 minuten)
Aan de slag (resterende tijd) 

Slide 2 - Slide

Na deze les:

  • Ken je de regels voor het toevoegen van tussenletters in samenstellingen
  • Kun je de juiste tussenletters in samenstellingen plaatsen
  • Weet je wanneer je -te en -de gebruikt in persoonsvorm verleden tijd 

Slide 3 - Slide

Spelling H4 
Tussenletters

Slide 4 - Slide

Bespreken huiswerk: opdr 1 t/m 4

Slide 5 - Slide

Opdracht 1
1 omgangsregeling
2 stadscentrum
3 eenmanszaak
4 bioscoopstoel
5 onweersbui
6 beroepsspeler
7 staatssteun
8 gevoelstemperatuur
9 passagiersschip
10 proteststem

Slide 6 - Slide

Opdracht 2
1 zwijnenstal
2 groentesoep
3 bereleuk
4 spinnenweb
5 tarwebrood
6 koekenpan
7 zonnesteek
8 berenhol
9 geboortekaartje
10 invalidenplaats

Slide 7 - Slide

Omdat je stationswinkel schrijft, schrijf je ook stationschef.

A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Spinnewiel is correct geschreven, omdat het eerste deel geen meervoudsvorm is van een zelfstandig naamwoord.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 9 - Quiz

Je schrijft groentensoep, want het meervoud van groente is groenten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 10 - Quiz

Zonnenscherm schrijf je met een -n-, want het meervoud van zon is zonnen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 11 - Quiz

Je schrijft veearts, want vee heeft geen meervoudsvorm.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quiz

Je schrijft berenklauw, dus ook berensterk.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quiz

Opdracht 4
1 De nieuwe achtbaan is een echte hype en geeft de bezoekers een adrenalinekick.
2 De karakteristieke kampeerboerderij is als accommodatie heel geschikt voor groepen scholieren.
3 Je kunt hem moeilijk vlijtig noemen; hij behoort tot de grootste luiwammesen van klas 2b.
4 Als je je identiteitskaart vergeet op reis, kan dit tot problemen leiden bij de douane.
5 Vanmorgen zijn op de fruitveiling de allereerste kersen verkocht voor een ongelooflijk hoge prijs.
6 Leren omgaan met moeilijke kwesties is een wezenlijk aspect van het onderwijs.

Slide 14 - Slide

Opdracht 
Op de volgende slide zie je rijtjes met woorden. Telkens hoort er één woord niet in het rijtje thuis. Dit is een woord dat als enige fout, of juist goed is geschreven. Welk woord is dat? En waarom is dat zo?

Denk goed na over welke strategie je gaat gebruiken en schrijf je antwoorden op. Na de opdracht geef ik willekeurig mensen de beurt om het goede antwoord te geven.
Jullie hebben 10 minuten! 

Slide 15 - Slide

Welk woord moet weg? 
1. lievelingsdier, lievelingshirt, lievelingsvak, lievelingsliedje
2. stadcentrum, Valentijnsdag, bioscoopstoel, hoofdstad 
3. berenklauw, spinnenweb, beresterk, spinnenwiel
4. waterstraal, laserstraal, röntgenstraal, zonnenstraal
5. blindedarm, paardebloem, pannekoek, spinneweb
6. geboortenkaartje, berehol, spinnenwiel, groentesoep 
7. groentesoep, koekepan, tarwebrood, secondewijzer

Slide 16 - Slide

Welk woord moet weg? 
1. lievelingsdier, lievelingshirt, lievelingsvak, lievelingsliedje
2. stadcentrum, Valentijnsdag, bioscoopstoel, hoofdstad 
3. berenklauw, spinnenweb, beresterk, spinnenwiel
4. waterstraal, laserstraal, röntgenstraal, zonnenstraal
5. blindedarm, paardebloem, pannekoek, spinneweb
6. geboortenkaartje, berehol, spinnenwiel, groentesoep 
7. groentesoep, koekepan, tarwebrood, secondewijzer

Slide 17 - Slide

Spelling H4 - werkwoorden
Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).

Slide 18 - Slide

Weten we het nog? 
Persoonsvorm tegenwoordige tijd. 

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Persoonsvorm verleden tijd 

Slide 21 - Slide

Startopdracht: zet in verleden tijd
a De dokter ... (vermoeden) een spoedig herstel van de zieke.
b Tijdens zijn debuut ... (vertrouwen) de voetballer op zijn uitstekende techniek.
c Na enkele dagen ... (staken) de werknemers hun protestactie.
d Ondanks een flinke verkoudheid ... (hoesten) Bram bijna niet.

Slide 22 - Slide

Waar moet je rekening mee houden bij het schrijven van werkwoorden in de verleden tijd?

Slide 23 - Mind map

Even oefenen 

Slide 24 - Slide

Het huis ........... (branden, verleden tijd) gisteren helemaal af.
A
brande
B
branden
C
brandde
D
brandden

Slide 25 - Quiz

Wij .......... (wachten, verleden tijd) vorige week zo lang op die trein.
A
wachten
B
wachte
C
wachtte
D
wachtten

Slide 26 - Quiz

Hij .... (vluchten, verleden tijd) snel weg toen hij haar zag.
A
vluchte
B
vluchtte
C
vluchten
D
vluchten

Slide 27 - Quiz

Persoonsvorm in de verleden tijd: -de(n), dde(n), -te(n), tte(n).
  • Ga altijd terug naar de stam! (vluchten - vlucht
  • Kijk goed of het over één persoon gaat, of over meerdere mensen:
                - 1 persoon: -te of -de (afhankelijk van de stam)
                - 2 personen: -ten of -den (afhankelijk van de stam) 
  • Voltooid deelwoord? Dan zo kort mogelijk! (gevluchte

Slide 28 - Slide

Aan de slag
Maak voor de volgende les opdracht 1 en 2 van H4 spelling (bladzijde 126). 

Slide 29 - Slide