unité3 parler et écrire

Libre Service - Unité 3 -
Parler
&
Écrire
1 / 38
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Libre Service - Unité 3 -
Parler
&
Écrire

Slide 1 - Slide

C'est le printemps

Slide 2 - Slide

Qu'est-ce qu'on va faire?
herhalen onregelmatige werkwoorden hebben en zijn
herhalen werkwoorden op -er
vocabulaire herhalen
 parler et écrire

Slide 3 - Slide

Vertaal de volgende vragen en geef een aantwoord in het Frans 
 1. Salut, comment ca va? 
2. Comment tu t'appelles? 
3.Tu parles Francais? 
4. Tu habites où? 
5. Tu as quel âge? 
6. Tu es en vacances?
7.  Tu es en quelle classe? 
8. Qui est ton prof de bio? 
9. tu aimes l'anglais? 
10 . Tu as des devoirs? 

Slide 4 - Slide

samen
A
malade
B
ensemble
C
difficile
D
presque

Slide 5 - Quiz

turnen
A
faire de la gymnastique
B
dessiner
C
faire du cheval
D
jouer du violon

Slide 6 - Quiz

bang zijn
A
il doit
B
faire de la gymnastique
C
tu fais
D
avoir peur

Slide 7 - Quiz

alles
A
presque
B
souvent
C
tout
D
fort en

Slide 8 - Quiz

waarom
A
presque
B
sauf
C
pourquoi
D
désolé

Slide 9 - Quiz

de voorstelling
A
le spectacle
B
le dessin
C
la fois
D
la comédie

Slide 10 - Quiz

lezen
A
redoubler
B
regarder
C
lire
D
dessiner

Slide 11 - Quiz

tu as =
A
ik heb
B
men is
C
jij hebt
D
jij bent

Slide 12 - Quiz

vous êtes
A
jullie zijn / u bent
B
jullie hebben / u heeft
C
zij zijn
D
men is

Slide 13 - Quiz

elle a =
A
zij is
B
zij hebben
C
zij heeft
D
zij zijn

Slide 14 - Quiz

Ils sont =
A
zij hebben
B
zij heeft
C
zij is
D
zij zijn

Slide 15 - Quiz

u bent =
A
vous êtes
B
nous sommes
C
vous avez
D
nous avons

Slide 16 - Quiz

hij heeft
A
il est
B
elle a
C
ils ont
D
il a

Slide 17 - Quiz

zij hebben =
A
elles sont
B
ils ont
C
elle a
D
il a

Slide 18 - Quiz

jij bent =
A
j' ai
B
tu as
C
tu es
D
je suis

Slide 19 - Quiz

wij hebben =
A
nous sommes
B
nous avons
C
nous avoir
D
on est

Slide 20 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
<Hij heeft> 100 euros !
A
Ils ont
B
Il a
C
Elle a
D
Ils sont

Slide 21 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
Ah, bon, <u bent> madame
Dupont !
A
tu as
B
tu es
C
vous avez
D
vous êtes

Slide 22 - Quiz

Kies de juiste vertaling van :
André <is> sympathique.
A
a
B
es
C
est
D
as

Slide 23 - Quiz

Gevoelswerkwoorden
in het Frans?

Slide 24 - Mind map

Franse gevoelswerkwoorden
Aimer
Détester
Adorer
Préférer

Regelmatige ww op -ER
(habiter, chanter...)



Slide 25 - Slide

Hoe vervoeg je een ww op -ER?
Noem de twee stappen.

Slide 26 - Open question

Herhaling werkwoorden op -er
1. Stam --> hele werkwoord - er
2. Persoon --> vous, tu etc.
3. Stam + uitgangen
Je --> e
Tu --> es
Il/elle/on --> e
Nous --> ons
Vous --> ez
Ils/elles --> ent

Slide 27 - Slide

Wat komt altijd na
adorer, préférer, aimer, détester?

Slide 28 - Open question

Wat is bijzonder aan ww préférer?

Slide 29 - Open question

préférer
Je préfère
Tu préfères
Il/elle/on préfère
nous préférons
vous préférez
ils/elles préfèrent

Slide 30 - Slide

Mijn ouders zijn dol op tennis.
A
Mes parents aiment le tennis.
B
Mes parents adores le tennis
C
Mes parents adorent le tennis.
D
Mes parents adorent tennis.

Slide 31 - Quiz

Hou je van katten?
A
Vous aimez les chats?
B
Vous aimez chats?
C
Tu aimes chats?
D
Tu aimes les chats?

Slide 32 - Quiz

Ik heb een hekel aan wiskunde.

Slide 33 - Open question

Ik ben dol op Engels en geschiedenis.

Slide 34 - Open question

Wij kijken naar de televisie.

Slide 35 - Open question

Jullie spelen gitaar.

Slide 36 - Open question

Heb ik alles begrepen?
A
Ja, ik vond het gemakkelijk
B
Als ik de grammatica leer, kan ik dit wel.
C
Ik heb nog wel een vraag.
D
Help! Ik begrijp er niets van!

Slide 37 - Quiz

devoirs

Devoirs:
Sur le site de Libre Service, (6 et 7) Parler et écire.
fais les exercices en ligne
Revoir (herhaal) apprendre 1,2,3,5
Apprendre "apprendre" 4

Slide 38 - Slide