Klas 1 week 49 regelmatige ww -er

BONJOUR
1 / 22
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

BONJOUR

Slide 1 - Slide

Leerdoel
Na deze les kan je de regelmatige werkwoorden die op -er eindigen zelf vervoegen

Slide 2 - Slide

Dansen

Slide 3 - Slide

Werkwoorden
In het Nederlands eindigen de meeste werkwoorden op -en:
Kennen, werken, luisteren, spelen, zwijgen, hebben, mogen, brengen, zitten, laten, rennen, dansen, schreeuwen, balen, slapen, blijven, worden, draaien, voetballen, tennissen, varen, vissen, mogen....

Slide 4 - Slide

In het Frans
eindigen de meeste ww-en op -er, jullie kennen al:

Manger (eten)
Détester (hekel hebben aan) !
Aimer (houden van) !
Préférer (liever hebben) !
Acheter (kopen)
Adorer (dol zijn op) !

Slide 5 - Slide

Meer dan 80%
Van alle werkwoorden in het Frans eindigen op -er en kan je dus op dezelfde manier vervoegen

Slide 6 - Slide

Huh? Vervoegen?
Vervoegen is het maken van een rijtje zoals:
Ik dans
Jij danst
Hij/zij danst
Wij dansen
Jullie dansen
Zij dansen

Slide 7 - Slide

Hoe doe vervoeg ik werkwoorden die eindigen op -er

1. Je bepaalt de stam van het ww
2. Dat doe je door -er eraf te halen
3. Achter de stam zet je de juiste uitgang

Slide 8 - Slide

Uitgangen
Je -e
Tu -es
Il/Elle/On -e
Nous -ons
Vous -ez
Ils/Elles -ent

Slide 9 - Slide

En dus:
We nemen het werkwoord danser (dansen)

1. we bepalen de stam: -er eraf halen
2. we houden over dans (=stam)
3. we zetten de juiste uitgang achter de stam

Slide 10 - Slide

Hoe ziet dat eruit?

Je danse (ik dans)
Tu danses (jij danst)
Il/elle/on danse (hij/zij/men danst)
nous dansons (wij dansen)
Vous dansez (jullie dansen)
Ils/elles dansent (zij dansen)

Slide 11 - Slide

Etre of avoir?

Slide 12 - Slide

Le - La - L' - Les
Met de regelmatige werkwoorden: aimer, adorer, préférer en détester is iets bijzonders aan de hand...
Na deze werkwoorden gebruik je in het Frans een lidwoord. In het Nederlands niet!

Slide 13 - Slide

Voorbeelden
Mes parents adorent le tennis
Je préfère la musique
Adam détèste l'histoire
Tu aimes beaucoup les chats?


Slide 14 - Slide

Wat is 'ik dans' (dansen = danser)
A
tu danses
B
je danse
C
il danse
D
elle danse

Slide 15 - Quiz

Wat is 'jij danst' (dansen = danser)
A
tu danses
B
je danse
C
il danse
D
elle danse

Slide 16 - Quiz

Wat is 'hij danst' (dansen = danser)
A
tu danses
B
je danse
C
il danse
D
elle danse

Slide 17 - Quiz

Wat is 'wij dansen' (dansen = danser)
A
nous dansons
B
vous dansez
C
ils dansent
D
elles dansent

Slide 18 - Quiz

Wat is jullie dansen (dansen = danser)
A
nous dansons
B
vous dansez
C
ils dansent
D
elles dansent

Slide 19 - Quiz

Vertaal: ik zing
(zingen = chanter)

Slide 20 - Open question

De werkwoorden op -er zijn best te doen

Slide 21 - Mind map

Slide 22 - Slide