Les 13 (20/11)

• Nederlands
• Enseignement Secondaire

Vandaag

Toets nabespreken

Doelen bespreken

Dictee oefenen

Jeugdjournaal

Start hoofdstuk 2

Hoe vind je de persoonsvorm?

Hoe vind je het onderwerp van een zin?

Hoe vind je de persoonsvorm?

1. Maak de zin vragend
2. Verander de tijd van de zin
3. Wie of wat doet?

Hoe vind je het onderwerp?

1. Wie/wat + gezegde
2. Wie/wat + lijdend voorwerp
3. Wie of wat doet wat?

Wat zijn synoniemen?

1. verschillende woorden met dezelfde betekenis
2. sympathieke woorden
3. één woord dat twee betekenissen heeft
4. woorden die je twee keer gebruikt

Een omschrijving =

1. een uitleg met één woord.
2. een ander woord met dezelfde betekenis.
3. een uitleg in meer dan één woord.
4. een voorbeeld.

Er waren veel blessures, zoals: kneuzingen, verstuikte enkel.

1. Tegenstelling
2. Voorbeeld
3. Omschrijving
4. Synoniem

Wat is geen tegenstelling?

1. Prachtig - Fantastisch
2. Dik - Dun
3. Mooi - Lelijk
4. Vroeg - Laat

Wat is het onderwerp van een tekst?

1. Het is de persoon die wat doet in de zin.
2. de conclusie
3. Dat is de mening van de schrijver.
4. Waar de tekst over gaat.

Hoe vind je het onderwerp?

1. Je leest de eerste alinea.
2. Je kijkt naar de tussenkoppen.
3. Je leest de laatste alinea.
4. Je leest de tekst oriënterend.

Dictee

blz. 63

Start hoofdstuk 2

Fictie - huiswerk lezen tekst 1

Feiten en meningen

https://www.quiz.ntr.nl/quiz/612/start

Start hoofdstuk 2

Fictie - huiswerk lezen tekst 1

Feiten en meningen

https://www.quiz.ntr.nl/quiz/612/start

Start boek blz. 82

Les 13 (20/11)