12.1 - Enzymen

Thema 12
Voeding en vertering
1 / 28
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Thema 12
Voeding en vertering

Slide 1 - Slide

B1: Enzymen
Thema 12: Voeding en vertering

Slide 2 - Slide

Wat doen schimmels en bacteriën (reducenten) in de natuur?
A
Ze doen helemaal niets
B
Ze eten van de planten
C
Ze breken de dode resten van planten en dieren af

Slide 3 - Quiz

Enzymen
Enzymen versnellen de reacties van stofwisselingsprocessen zonder daarbij zelf te worden verbruikt
- helpen bij afbraak van stoffen door splitsen of samenvoegen van stoffen
- speciale eiwitten in cellen zorgen ervoor dat reacties in de cel snel plaatsvinden
- specifieke werking: èèn enzym zorgt voor èèn reactie
- 1 cel bevat verschillende enzymen
- enzym komt na splitsing van stoffen weer vrij
- werkzaam in vloeistoffen

Slide 4 - Slide

Werking enzymen
Enzymen maken voedingsstoffen kleiner (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.

Een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 5 - Slide

Enzymactiviteit
De snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt = de enzymactiviteit.


Enzymactiviteit is afhankelijk van:
- temperatuur
- zuurgraad (pH) zuiver water = neutraal = 7 = beste pH voor veel enzymen

Lager dan pH 7 = zuurder, hoger dan pH 7 = basisch

Slide 6 - Slide

Enzymen - optimum
  • enzymactiviteit
  • optimumkromme
  • zuurgraad (pH)
  • temperatuur
Beneden minimum temp. geen activiteit
Boven maximum temp. verandert de vorm van enzym 
= voorgoed onwerkzaam 

Slide 7 - Slide

Werking enzymen
Enzymen maken grote voedingsstoffen klein (knippen). Elke voedingsstof heeft zijn eigen enzym.
een enzym:
  1. bindt aan de voedingsstof
  2. knipt de voedingsstof in stukken
  3. laat los en kan opnieuw een zelfde voedingsstof afbreken

Slide 8 - Slide

Voedselbederf
Reducenten breken dode resten van organismen af. Enzymen in de bacteriën en schimmels (reducenten) versnellen dit proces.
Enzymen in reducenten werken het best bij een optimale temperatuur en vochtige omgeving.
Levensvoorwaarden micro-organismen = lucht (O2 + water)
Voedselvergiftiging = bij afbraak van voedsel door reducenten kunnen giftige stoffen onstaan, als je die eet kun je voedselvergiftiging krijgen. 
Voedselinfectie = kan veroorzaakt worden door voedsel dat een grote hoeveelheid ziekmakende bacteriën of schimmels bevat (rauwe kip)

Slide 9 - Slide

Voedsel conserveren
Conserveren:  Het langer houdbaar maken van voedsel door
de omstandigheden voor bacteriën en schimmels ongunstig gemaakt =
lage temperatuur + droge omgeving
Manieren om te conserveren:
  1. Invriezen
  2. Pasteuriseren
  3. Steriliseren
  4. Vacuüm verpakken
  5. Drogen
  6. Toevoegen van conserveermiddelen

Slide 10 - Slide

Conserveren
Je kan conserveren door stoffen weg te halen
  • bijv. vacuüm verpakken/drogen                                                                                             
Je kan conserveren door stoffen toe te voegen (= conserveermiddelen)
  • Zout (haalt vocht uit omgeving)
  • Suiker (haalt vocht uit omgeving)
  • Zuur
Toegevoegde stoffen noemen we Additieven

Slide 11 - Slide

Verse melk
  •  Pasteuriseren


  • de melk wordt verhit tot 72 graden
  • veel micro-organismen gaan dood

Slide 12 - Slide

Lang houdbare melk


  • Steriliseren


  • de melk wordt een tijdje verhit op 130-140 graden
  • alle micro-organismen gaan dood


Slide 13 - Slide

Wijn en bier
  • Alcohol


  • Door de alcohol worden micro-organismen gedood

Slide 14 - Slide

Zilveruitjes
  • Zuur


  • Te zuur voor de micro-organismen om in te leven

Slide 15 - Slide

Blikje ananas
  • Suiker


  • Te veel suiker voor de micro-organismen om in te leven

Slide 16 - Slide

Koffie
  • Vacuum


  • Er is geen lucht, dus de micro-organismen kunnen er niet leven (ook geen water)

Slide 17 - Slide

Olijven
  • Zout


  • Te zout, daar kunnen geen micro-organismen in leven

Slide 18 - Slide

Cup a soup, rozijnen


  • Drogen


  • er is geen water, dus micro-organismen kunnen er niet leven

Slide 19 - Slide

Welke bewering klopt over de enzymactiviteit en de enzymconcentratie bij temperaturen P, Q en R?
A
Bij alle drie de temperaturen is de enzymconcentratie gelijk.
B
Tussen P en Q neemt de activiteit toe, omdat de concentratie van het enzym toeneemt.
C
Tussen Q en R neemt de activiteit af, omdat de concentratie van het enzym afneemt.

Slide 20 - Quiz


Enzymeigenschappen
Welke uitspraak over enzymen is juist?

A
Je kunt een enzym 1x gebruiken
B
Onder het minimum gaat het enzym kapot.
C
Enzymen zijn koolhydraten
D
Enzymen zijn specifiek

Slide 21 - Quiz

Welk enzym vertoont de grootste enzymactiviteit bij 25 graden?
A
x (rood)
B
y (groen
C
z (paars)
D
ze zijn allemaal gelijk

Slide 22 - Quiz

Wat is enzymactiviteit?
A
De activiteit van de enzymen
B
De werking van enzymen
C
De snelheid waarmee een enzym een reactie versneld
D
De snelheid waarmee het enzym verteerd wordt.

Slide 23 - Quiz

Waar is de meeste enzymactiviteit?
A
Bij een temperatuur van 30 graden Celsius
B
Bij een temperatuur van 90 graden Celsius

Slide 24 - Quiz

Drie methoden om voedselbederf door micro-organismen tegen te gaan, zijn invriezen, pasteuriseren en steriliseren.

Bij welke van deze methoden worden alle micro-organismen in het voedsel gedood?
A
Pasteuriseren
B
Invriezen
C
Steriliseren
D
Pasteuriseren en Steriliseren

Slide 25 - Quiz

Voedselbederf ontstaat door..........
A
schimmels
B
celdeling
C
bacteriën
D
schimmels en bacteriën

Slide 26 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Omstandigheden ongunstig maken voor schimmels en bacteriën
B
Het vermeerderen van schimmels en bacteriën
C
Voedsel zo snel mogelijk verteren
D
Omstandigheden verbeteren voor schimmels en bacteriën

Slide 27 - Quiz

Wat is conserveren?
A
Voedsel maken
B
Voedsel verpakken
C
Voedsel langer houdbaar maken
D
Additieven toevoegen aan voedsel

Slide 28 - Quiz