De Oostzeehandel maakt ontdekkingstochten naar het verre Oosten mogelijk.
Om prijsdalingen te voorkomen werd in 1602 de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) opgericht. De VOC kreeg het handelsmonopolie op Azië, mocht handelsovereenkomsten met inlandse vorsten sluiten, aan vreemde kusten forten bouwen en oorlog voeren. Bovendien kregen de VOC-kapiteins van de Staten-Generaal kaperbrieven, waardoor zij toestemming hadden om schepen van de vijand te overmeesteren.
Ook voor de handel met gebieden op de kusten van de Atlantische Oceaan werd één compagnie opgericht, de West- Indische Compagnie (WIC). De WIC bouwde forten en handelsnederzettingen en stichtte koloniën. Ze nam een deel van de Spaanse slavenhandel over en was actief in de kaapvaart.
Er een oorlogseconomie ontstaan. Oorlog zorgde namelijk voor een bloeiende nijverheid, doordat er winst werd gemaakt met de bouw van schepen en het vervaardigen van oorlogstuig en uitrusting.