2.2 Electriciteit in huis

2.2 
Electriciteit in huis
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.2 
Electriciteit in huis

Slide 1 - Slide

Planning van de les

stroomsterkte en spanning

herhaling H 1




Slide 2 - Slide

Doelen van de les
De leerling kent de principes van de huisinstallatie.
De leerling kan rekenen met de spanning, stroom en het vermogen in een huisinstallatie
De leerlingen kent de begrippen kortsluiting en overbelasting en kan deze uitleggen en toepassen. 
De leerlingen weten hoe de veiligheid van elektriciteit in huis wordt geregeld.

Slide 3 - Slide

 serie en parallel

Slide 4 - Slide

Serie en parallel 

Slide 5 - Slide

Ampere en voltmeter aansluiten - schema
1

Slide 6 - Slide

Ampere en voltmeter aflezen
1
Kijk goed naar de instellingen. De instelling is belangrijk voor het aflezen van de meter.

Slide 7 - Slide

Elektrisch vermogen berekenen

Slide 8 - Slide

Elektrische energie

Slide 9 - Slide

Kosten van energie
Als je weet hoeveel je moet betalen voor 1 kWh energie dan kun je de totale kosten berekenen die je in een bepaalde periode verbruikt. Dit doe je met de volgende formule:

Kosten = prijs voor 1 kWh x hoeveelheid kWh verbuikt

Afspraak: prijs voor 1 kWh = 0.25 euro

Als we de kosten in voorgaand voorbeeld berekenen komen we uit op:

kosten = 0.25 x 6kWh =1.50 euro

Energie en dus ook stroom is duurder geworden de afgelopen jaren. Het prijsplafond is 0,40 euro. 

Slide 10 - Slide

Oefenen:
Van 19:00u tot 23:00u staan in je kamer 2 lampen van 15 W per lamp aan. Ook je computer van 250 W staat aan.

Vraag:
1. Bereken het energie verbruik in kWh van al deze apparaten samen. Laat je berekening zien.

2. Bereken hoeveel je hiervoor moet betalen als 1 kWh 0,40 euro kost. Laat je berekening zien.

Slide 11 - Slide

De installatieautomaat (zekering) schakelt een groep uit als er teveel stroom door de leidingen loopt

Isolatie en dubbele isolatie voorkomt kortsluiting

Randaarde (beschermingscontact) zorgt er voor dat een metalen apparaat niet onder stroom komt te staan maar zijn stroom kwijt kan aan de aarde  

Aardlekschakelaar; schakelt uit bij lekstroom (30 mA is de grens)

Slide 12 - Slide

Het is toch helemaal fout gegaan, en een huisgenoot staat onder stroom. Ik:
A
Grijp hem vast en trek hem weg van de bron.
B
Ik pak een houten bezemsteel en sla hem weg van de bron.

Slide 13 - Quiz

De aardlekschakelaar beschermt:
A
Het huis
B
De mens

Slide 14 - Quiz

Een KWh-meter meet
A
De elektrische energie verbruikt in huis
B
De power die verbruikt is in het huis

Slide 15 - Quiz

formule van vermogen is
A
vermogen = spanning / stroomsterkte
B
vermogen = spanning x stroomsterkte
C
vermogen = spanning + stroomsterkte
D
vermogen = spanning - stroomsterkte

Slide 16 - Quiz

Stroomsterkte druk je uit in
A
Volt
B
Ampére
C
Ohm
D
Vermogen

Slide 17 - Quiz

Juist/onjuist:
Apparaten met een klein vermogen zijn energiezuiniger dan apparaten met een groot vermogen.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quiz

Het energieverbruik in kilowattuur bereken je met de formule E = P ∙ t.
In welke eenheden moet je het vermogen en de tijd invullen?
A
het vermogen in kW en de tijd in minuten
B
het vermogen in W en de tijd in uren
C
het vermogen in kW en de tijd in uren
D
het vermogen in W en de tijd in minuten

Slide 19 - Quiz

Bereken het vermogen in kiloWatt als het vermogen 250 W is.
A
250 000 kW
B
0,250 kW
C
2,5 kW
D
25 kW

Slide 20 - Quiz

Energieverbruik = vermogen x tijd.
Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energieverbruik = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energieverbruik = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energieverbruik = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energieverbruik = 1 x 1.30 = 1.3 kWh

Slide 21 - Quiz

Welk apparaat heeft het hoogste energieverbruik per maand?
A
broodrooster
B
Vaatwasser
C
Wasmachine
D
koelkast

Slide 22 - Quiz

Huisinstallatie
In een huisinstallatie zijn alle stroomkringen altijd parallel geschakeld. 

Slide 23 - Slide

Huisinstallatie
fasedraad staat spanning op
nuldraad staat geen spanning op
schakeldraad tussen schakelaar en lamp

Slide 24 - Slide

We spreken van overbelasting
als we zoveel stroom vragen, 
dat de totale stroomsterkte in 
een groep boven de 16 A uitkomt. 

We kijken daarbij vaak naar het totale vermogen. Een groep kan maximaal (230 V x 16 A = ) 3680 W hebben.

Slide 25 - Slide

Bij kortsluiting neemt de stroom
een kortere weg (de weg van de 
minste weerstand). Normaal bepaald 
een apparaat in de kring hoeveel stroom
er nodig is.
Als de stroom een kortere weg kan nemen, is de weerstand vaak heel erg laag. De stroom wordt dan heel erg hoog en schakeld dan uit.

Slide 26 - Slide

Randaarde beschermt:
A
Het huis tegen brand
B
De mens tegen stroom

Slide 27 - Quiz

Randaarde zit op apparaten met:
A
Een houten omhulsel
B
Een metalen omhulsel

Slide 28 - Quiz

Apparaten hebben vaak een kunststof omhulsel. Dit bied bescherming voor:
A
Het huis
B
De mens

Slide 29 - Quiz

De aardlekschakelaar onderbreekt de stroomkring als:
A
Het stroomsterkte verschil kleiner is dan 30 mA
B
Het stroomsterkte verschil groter is dan 30 mA

Slide 30 - Quiz