Thema 4, week 4 Les 20 - VOORZETSELS

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Schrijf de 3 lidwoorden op.

zelfstandige naamwoorden

Schrijf een zelfstandig naamwoord op!

Wat is het zelfstandige naamwoord?

1. verspringen
2. de geit
3. het

Wat is het zelfstandige naamwoord?

1. de appel
2. werken
3. de

Kun jij een werkwoord opschrijven?

Wat is het werkwoord in de zin?

Luuk komt uit school.

1. Luuk
2. komt
3. uit
4. school

Wat is het werkwoord?
Wij spelen met onze lego.

1. wij
2. met
3. spelen
4. lego

LESDOEL

Ik kan een voorzetsel herkennen in een zin en het juiste voorzetsel gebruiken.

Het voorzetsel

WAAR vraag?

WANNEER vraag?

Wat is het voorzetsel?
Zij zitten op school.

1. zij
2. op
3. zitten
4. school

Wat is het voorzetsel?
De koe staat in de wei.

1. koe
2. wei
3. de
4. in

Wat is het voorzetsel?
Ik eet graag een patatje met ketchup.

1. eet
2. patatje
3. met
4. ketchup

Welk woordsoort is "naar" in deze zin?

De kinderen lopen naar school.

1. voorzetsel
2. werkwoord
3. lidwoord
4. zelfstandig naamwoord

Wat is het voorzetsel in deze zin:


“Mijn boek ligt op het bureau.”

1. Boek
2. Ligt
3. Op
4. Bureau

Welk voorzetsel past in deze zin:

“Ik speel in de tuin, ... ons huis.”

1. Tussen
2. In
3. Achter
4. Op

WAT IS HET VOORZETSEL?

De hond ligt in zijn mand.

waar-vraag!

Wanneer-vraag!

WAT IS HET VOORZETSEL?

Gaan we na de wedstrijd iets leuks doen?

waar-vraag!

Wanneer-vraag!

WAT IS HET VOORZETSEL?

De piloot zit op zijn stoel.

waar-vraag!

Wanneer-vraag!

WAT IS HET VOORZETSEL?

Ik speel met mijn poppen.

waar-vraag!

Wanneer-vraag!

Aan het werk

verder werken in studiemeter! 

!

waar-vraag

wanneer-vraag

Aan het werk

verder werken in studiemeter! 

!

waar-vraag

wanneer-vraag