Taal groep 8 - 3.2

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

We op in een aan een in het van.

Dit zijn functiewoorden

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

We waren op vakantie in een dorpje aan een rivier, diep in het oerwoud van Suriname.

Aan het eind van de les...

kun je de functiewoorden in een zin benoemen.

Fietsen geeft je een goede impressie van Nederland.

Lidwoorden

Hoe zat het ook alweer?

Ken jij alle
lidwoorden?

Voornaamwoorden

Voornaamwoorden zijn woorden die verwijzen naar personen, dieren of zaken zonder ze te benoemen. De meest voorkomende:

Persoonlijke voornaamwoorden: ik, jij, hij

Bezittelijke voornaamwoorden: mijn, jouw, zijn

Aanwijzende voornaamwoorden: die (en nog 3...)

Welke voornaamwoorden
ken je nog meer?

Persoonlijk 

voornaamwoord

Bezittelijk

voornaamwoord

Aanwijzend

voornaamwoord

hem

die

jij

hij

haar

dat

wij

deze

jouw

dit

Voorzetsels

Het voorzetsel zegt iets over de precieze plaats, richting of tijd.

Denk aan de kast!

op, in, onder, naast, langs, voor, achter, uit, om, tegen, naar, langs, tegenover, tot, voorbij, rond...

Wat is géén voorzetsel?

1. over
2. tot
3. voordat
4. langs

Wat is géén voorzetsel?

1. tegenover
2. naast
3. onder
4. omdat

Wat is géén voorzetsel?

1. op
2. of
3. tegenover
4. rond

Die 3 foute antwoorden van net hè,
(voordat, omdat, of)
Hoe noem je die functiewoorden?
Dat noem je een ......................

Voegwoord

Het voegwoord verbindt twee zinnen.

en, maar, of, want, voordat, totdat, nadat, wanneer, zodat, omdat, doordat, opdat

Maak een korte zin met het voegwoord 'zodat'

Voorbeelden:

Ik stapte voorzichtig in de rivier.

In het water schrobde ik de klei van de cassavewortels.

lidwoord 

(lw)

voornaamwoord

(vnw)

voorzetsel

(vz)

voegwoord

(vw)

ga

naar

komt

feestje

en

jouw

Ik

mijn

naar

jij

feestje.

lidwoord 

(lw)

voornaamwoord

(vnw)

voorzetsel

(vz)

voegwoord

(vw)

speurde

naar

van

op

de

goudklompjes

Ik

zee.

de

bodem

lidwoord 

(lw)

voornaamwoord

(vnw)

voorzetsel

(vz)

voegwoord

(vw)

beproefde

mijn

in

een

geluk

Ik

rivier.

lidwoord 

(lw)

voornaamwoord

(vnw)

voorzetsel

(vz)

voegwoord

(vw)

ben

een

woei

vliegtuig

Ik

woei.

Aan het eind van de les...

kun je de functiewoorden in een zin benoemen.

Fietsen geeft je een goede impressie van Nederland.

Maak de les in je taalboek