Herhaling blok 3

Welk onderdeel willen jullie herhalen?
Fictie
Grammatica (lv)
Spelling
Over taal
Niets, wil zelfstandig oefenen
1 / 47
next
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Welk onderdeel willen jullie herhalen?
Fictie
Grammatica (lv)
Spelling
Over taal
Niets, wil zelfstandig oefenen

Slide 1 - Poll

This item has no instructions

Zelfstandig oefenen
In stilte 
 zelftoets of bijspijkeren
cambiumned.nl 

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Fictie
- verhaalsoorten
- leeservaring
- bijzonder taalgebruik

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Genres
Genres
  • avonturenverhaal
  • oorlogsverhaal
  • liefdesverhaal
  • probleemverhaal
  • grappig verhaal
  • meidenverhaal
  • historisch verhaal

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Welke verhaalsoort hoort niet bij genres ?
A
sprookje
B
thriller
C
corona-nieuwsbrief
D
horror

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor verhaalsoort
hoort bij deze
afbeelding?
A
humor
B
griezelen
C
spanning en avontuur
D
oorlog en verzet

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welke verhaalsoort is dit?
A
Sprookjes
B
sciencefiction
C
Misdaad
D
Humor

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Wat voor verhaalsoort
hoort bij deze
afbeelding?
A
sport
B
dieren
C
griezelen
D
sprookjes

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Leeservaring
Beoordelen en Beoordelingswoorden
  • Je geeft je mening
  • Je vertelt met beoordelingswoorden waarom je dit vindt.
         
Voorbeelden van beoordelingswoorden:.....................      

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Beoordelingswoorden

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Wat zijn beoordelingswoorden?
A
Woorden die vertellen waarom je iets vindt
B
Woorden die een verhaal vertellen.
C
Woorden die zeggen waar een verhaal over gaat..
D
Woorden waarmee je zegt wat je van iets vindt.

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Bijzonder taalgebruik
Een gedicht is een tekstsoort van bijzonder taalgebruik:
- Versregels (niet de hele blz. is gevuld)
- Strofes (alinea’s van een gedicht)
- Rijm



Slide 12 - Slide

This item has no instructions

bijzonder taalgebruik
 Er zijn verschillende vormen van bijzonder taalgebruik:
* Herhaling (woorden worden herhaald of hetzelfde wordt gezegd, maar telkens nét iets anders)
* opsomming (er worden een aantal dingen op een rij gezet of na elkaar vernoemd)
* Tegenstelling (Dingen worden tegenover elkaar gezet, waardoor de verschillen extra opvallen
* overdrijving (iets wordt erger of groter gemaakt dan het in werkelijkeheid is) 

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regel:
Ik verveel me dood.

A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Welke vorm van bijzonder taalgebruik herken je in de volgende regel:

Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.

A
Herhaling
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Overdrijving

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

Grammatica
- Splitsbaar werkwoord
- Lijdend voorwerp

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Splitsbare werkwoorden

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Wat is het splitsbare werkwoord in de zin: Ik kan niet meer, ik geef het op.
A
kan meer
B
geef op

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Een voorbeeld van een splitsbaar werkwoord is
A
opmaken
B
maken
C
openen
D
opperen

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Welk woord is een splitsbaar werkwoord?
A
herkennen
B
betalen
C
ontbijten
D
aanvragen

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn splitsbare werkwoorden?
A
Werkwoorden die twee betekenissen hebben.
B
Werkwoorden die je in tweeën kunt delen
C
Woorden die twee keer opgeschreven worden.
D
Werkwoorden die niet goed opgeschreven zijn.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Het lijdend voorwerp
wie/wat + wwg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Lijdend voorwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.

A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Spelling
- werkwoordspelling verleden tijd
- voltooid deelwoord
- samenstellingen

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordspelling                                 verleden tijd

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Voltooid deelwoord van 
niet klankveranderende werkwoorden

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

klankveranderende werkwoorden
Klankveranderende werkwoorden of onregelmatige werkwoorden

ik loop / ik liep
ik beweeg / ik bewoog
ik heb / ik had

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Werkwoordspelling verleden tijd.
De jongens .............. naar hun coach.
A
rende
B
renden
C
rente
D
renten

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Werkwoordspelling verleden tijd.
Jolijn ..... (geven) mij dat laatste koekje
A
gaf
B
geefde
C
geefte
D
gaven

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Werkwoordspelling verleden tijd.
Hij ......... het huis.
A
verfte
B
vervde
C
verfde
D
verften

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Voltooid deelwoord
Wat is een voltooid deelwoord?

In een zin met een voltooid deelwoord staat altijd een vorm van de werkwoorden:
  1. hebben
  2. zijn 
  3. worden

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeld voltooid deelwoord - sterk werkwoord:
  • gelopen
  • geslapen
  • bedrogen
  • Voorbeeld voltooid deelwoord - zwak werkwoord:
  • gemaakt
  • gegooid
  • verhuisd
Voltooid deelwoord

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
de , het , een
C
persoonsvorm
D
zelfstandig naamwoord

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Een voltooid deelwoord ...
A
staat altijd aan het begin van een zin
B
staat vaak in het midden van een zin
C
staat meestal aan het eind van een zin

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Samenstellingen
Je hoort twee of meer woorden in een samenstelling.

Je schrijft de woorden aan elkaar.

Slide 36 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.


Tussenletter 'n' in samenstelling
Als het eerste deel van de samenstelling een meervoud op -en heeft, dan schrijf je die -n ook in de samenstelling.
Dus:
beukennootje
fietsenstalling

Slide 37 - Slide

This item has no instructions

Samenstellingen met een tussenklank-s

Je schrijft de tussenklank-s als je die hoort in de samenstelling.

  • Dorp + gek = dorpsgek

  • Dorp + straat = dorpsstraat

Slide 38 - Slide

This item has no instructions

Wat is een samenstelling?
A
avon+tuur = avontuur
B
melk + pak = melkpak
C
honger+ig = hongerig

Slide 39 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen samenstelling?
A
jongensboek
B
stadsschouwburg
C
gewitte
D
apetrots

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions

Wat is geen samenstelling?
A
Voetbal
B
Gebak
C
speelplein
D
Handdoek

Slide 41 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een samenstelling
A
2 woorden, waar 1 woord van is gemaakt
B
Samen stellen ( een relatie hebben )
C
Weet ik niet
D
Een meervoudsvorm

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Over taal
- moeilijke woorden
- figuurlijke taal
- samenstellingen

Slide 43 - Slide

This item has no instructions

Figuurlijke Taal

Slide 44 - Slide

This item has no instructions

Wat is figuurlijk taalgebruik?
A
Precies zoals het er staat.
B
Er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat.

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Is dit letterlijk of figuurlijk taalgebruik?
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Samenstellingen
Je hoort twee of meer woorden in een samenstelling.

Je schrijft de woorden aan elkaar.

Slide 47 - Slide

Tijdens deze fase van de les controleer je of leerlingen het leerdoel van de les hebben behaald.