Ned Spreken 2 KB

Spreken 2
Een presentatie geven

1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Spreken 2
Een presentatie geven

Slide 1 - Slide

12

Slide 2 - Video

00:24
Heeft de presentatie een prikkelende openingszin?
😒🙁😐🙂😃

Slide 3 - Poll

00:24
Staan ze rechtop?
😒🙁😐🙂😃

Slide 4 - Poll

00:24
Kijken ze hun publiek aan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 5 - Poll

00:24
Video: Toos (blauwe trui) en Chantal geven een presentatie.

Let op:

- Opbouw: begin, midden, eind
- Signaalwoorden
- Gebruik van beeld

Slide 6 - Slide

01:00
Video: Toos (blauwe trui) en Chantal geven een presentatie.

Let op:

- Informeel/formeel
- Houding
- Gezichtsuitdrukking
- Verzorgd

Slide 7 - Slide

02:08
Is hun houding/gezichtsuitdrukking goed?
😒🙁😐🙂😃

Slide 8 - Poll

02:08
Zijn Toos en Chantal verzorgd?
😒🙁😐🙂😃

Slide 9 - Poll

02:08
Is het taalgebruik
informeel (0) of formeel (100)?
0100

Slide 10 - Poll

01:00
Wordt er goed beeld gebruikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 11 - Poll

01:00
Worden er signaalwoorden gebruikt?
😒🙁😐🙂😃

Slide 12 - Poll

01:00
Is er sprake van een opbouw?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll

00:24
Spreken ze duidelijk, rustig en verstaanbaar?
😒🙁😐🙂😃

Slide 14 - Poll

Verslag uitbrengen
Als je mondeling verslag doet, geef je informatie over: 
  • wat je hebt meegemaakt
  • wat er is gebeurd
  • wat je hebt gedaan
Je kunt verslag doen van bijvoorbeeld een bezoek aan een museum, maar ook van je avonddienst in de zorg.


Slide 15 - Slide

Verslag uitbrengen
Een verslag hoort zakelijk, volledig en duidelijk te zijn. 

geen overbodige informatie geeft. 

volledig zijn. 

Gebruik de 5w+h-vragen (wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe) om te controleren of je niets belangrijks vergeet.

Slide 16 - Slide

Verslag uitbrengen
Voor de duidelijkheid geef je de informatie in de volgorde waarin het gebeurd is.

Gebruik daarbij signaalwoorden zoals: ten eerste, daarna, toen, vervolgens, ten slotte. (volgorde)

 

In het slot geef je zo nodig je mening, vertel je wat je geleerd hebt en/of herhaal je de belangrijkste informatie nog eens kort.

Slide 17 - Slide

Informeren
Bij een informatieve presentatie gaat het niet om je mening, maar om feiten (objectief)

Het onderwerp kan van alles zijn: je werk, maar ook een hobby of een onderwerp uit het nieuws.


Slide 18 - Slide

feiten en meningen
Feit (objectief)
Mening (subjectief)
Kun je controleren

Je kunt het opzoeken

Je kunt het navragen

Wat iemand ergens van vindt

Wat iemand ergens van denkt

Iemand kan een andere mening hebben

Slide 19 - Slide

De prijs van de brandstof is de laatste jaren erg gestegen.
A
Feit
B
Mening

Slide 20 - Quiz

Nederlandse voetballers zijn niet goed in het nemen van penalty's.
A
Feit
B
Mening

Slide 21 - Quiz

Het is een spannende film
A
Feit
B
Mening

Slide 22 - Quiz

Er zijn 22 soorten aasgieren
A
Feit
B
Mening

Slide 23 - Quiz

Argumenten
-    Leggen uit waarom iemand    iets vindt.
-    Kun je herkennen aan                de signaalwoorden: want, omdat, daarom, aangezien.
-    Hiermee kun je anderen overtuigen van je mening.

Slide 24 - Slide

Feit vs. Mening

Slide 25 - Slide

Informeren
Stem je inhoud en taalgebruik af op het publiek.
  • Wat weet het publiek al over het onderwerp?
  • Wat zouden ze graag willen weten?
  • Welke voorbeelden spreken dit publiek aan?
  • Welk taalgebruik past er bij dit publiek?

Inleiding, Kern en Slot

Slide 26 - Slide

opbouw
  • Verras de luisteraar
  • Vertel waarom jouw verhaal belangrijk is (inleiding)
  • Leg dit uit met voorbeelden, voor-en nadelen, informatie (kern)
  • Wát neemt de luisteraar mee naar huis? (slot)

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Video

Slide 29 - Slide

Welk spreekdoel hoort erbij?
Iemand vertelt je een mop.
A
informeren
B
activeren
C
instrueren
D
amuseren

Slide 30 - Quiz

Welk spreekdoel hoort erbij?
De docent vertelt je welke opdracht
je moet maken.
A
informeren
B
activeren
C
instrueren
D
amuseren

Slide 31 - Quiz

Welk spreekdoel hoort erbij?
De docent vertelt de theorie over spreekdoelen.
A
informeren
B
activeren
C
instrueren
D
amuseren

Slide 32 - Quiz

Het doel van een informerende tekst is:
A
om je te vermaken
B
je iets nieuws vertellen
C
een mening geven
D
de lezer ergens van overtuigen

Slide 33 - Quiz

In een informerende tekst staan?
A
Meningen
B
Feiten

Slide 34 - Quiz

Betoog
In betogen willen schrijvers je overtuigen

In betogen vind je dan ook altijd argumentatie daarvoor.

 Betogen zijn altijd subjectief (mening).

Voorbeeld van een betoog: een ingezonden brief

Slide 35 - Slide

Spreekschema

Slide 36 - Slide




Wat is een betoog?


De opbouw van een betoog

Slide 37 - Slide

Voorbereiden informerende presentatie
Stappenplan:
1. onderwerp, publiek, doel
2. deelvragen
3. informatie zoeken en selecteren
4. maak een spreekschema. Schrijf in steekwoorden op:
- wat je in de inleiding wilt vertellen
- de antwoorden op je deelvragen
- afsluiten

Slide 38 - Slide