A4 Frans FO donderdag 9 september

A4 Frans FO, le 9 septembre
1 / 24
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

A4 Frans FO, le 9 septembre

Slide 1 - Slide

Planning 9/9:
- intro: woordvolgorde Frans
- Les devoirs: ex. 15 +16
- Uitleg passé composé en imparfait (verschil)> inloggen!
- ex. 17
- ex. 18 A tm C (D= voor de liefhebbers ;)

HW: morgen> inleveren ex. 17 (op apart blaadje)

Slide 2 - Slide

Lesdoelen:
- Je leert over de woordvolgorde in Franse zinnen
- Je herhaalt het gebruik de imparfait & passé composé
- Je gebruikt de stof uit ex. 12 tm 16 voor het schrijven van een correcte mail in het Frans
- Je herhaalt de vervoeging van regelmatige ww op -er en van enkele onregelmatige ww en past dit toe

Slide 3 - Slide

Intro: 
Woordvolgorde Franse zinnen

Zie document op It's Learning/ Bronnen/ Grammaire

Slide 4 - Slide

Les devoirs: 
Ex. 15+16

Slide 5 - Slide

Imparfait of passé composé? 
WANNEER gebruik je WAT?

Slide 6 - Slide

Imparfait of passé composé?
Deze tijden gebruik je allebei om iets van het verleden uit te drukken, toch is er een verschil:
1. imparfait: gebruik je voor een gewoonte of een beschrijving in het verleden.
Quand j'étais petit, je jouais avec les LEGO (toen ik klein was, speelde ik met LEGO)
2. passé composé: gebruik je voor een actie in het verleden/ "un moment précis":   Hier, j'ai joué au tennis avec mon voisin (gisteren heb ik getennist met mijn buurman)

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Welke zin is in de imparfait?
A
J'ai mangé une pizza
B
Tu as lu un livre
C
Il a été malade
D
Il était souvent malade

Slide 9 - Quiz

"Ils parlent" in de imparfait:
A
Ils parlaient
B
Ils parlions
C
Ils parlait
D
Ils parliez

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

"Tu es gentil" in de imparfait:
A
Tu ésais gentil
B
Tu étais gentil
C
Tu étions gentil
D
Tu était gentil

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Zet in de imparfait:
ils (faire)
A
ils faisait
B
ils faisais
C
ils faisaient
D
ils fairaient

Slide 15 - Quiz

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 16 - Quiz

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 17 - Quiz

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 18 - Quiz

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents voudrais
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents voudraient

Slide 19 - Quiz

Passé composé:
De passé composé bestaat uit 2 delen: een hulpwerkwoord en een voltooid deelwoord, net als in het Nederlands.
Wij hebben gegeten      = Nous avons mangé
Jij hebt gepraat               = Tu as parlé
Hij heeft gewoond         = Il a habité

Meestal gebruik je het hulpwerkwoord AVOIR

Slide 20 - Slide

Imparfait ou passé composé ?
Autrefois, les gens n'avaient pas d'ordinateur.
Ils utilisaient toujours du papier pour s'envoyer des lettres.
Puis, dans les années 90 du siècle précédent, Internet est devenu très normal. 
Tout à coup, les gens ont commencé  à écrire des emails et à faire des recherches sur le Net.
Avant, on ne savait même pas ce que c'était, un e-mail.

Slide 21 - Slide

Een gewoonte
Een beschrijving
Een handeling van onbepaalde duur
Je me levais toujours à 7h.
Nous regardions un film à la télé.
La rue était vide, 
il faisait chaud.

Slide 22 - Drag question

Maintenant: 

Au travail!!
17 & 
18 a tm c

Slide 23 - Slide

Au revoir!

Slide 24 - Slide