Examen 4vmbo-T 6-4

Examentraining
 8 mei 2023

1 / 29
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Examentraining
 8 mei 2023

Slide 1 - Slide

Hoeveel tijd heb je voor het hele examen?

Slide 2 - Open question

Wat neem je mee voor je examen Engels?

Slide 3 - Open question

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Meerkeuzevragen
Maken: 
- tekst 1, vraag 1
- tekst 3, vraag 5, 6, 7
- tekst 13, vraag 40
timer
10:00

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Is je eigen mening belangrijk bij een beweringsvraag? Waarom wel/niet?

Slide 13 - Open question

Beweringsvragen
Maken: 
- tekst 2, vraag 2
- tekst 8, vraag 25
- tekst 11, vraag 35
timer
10:00

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Open vragen
Maken: 
- tekst 4, vraag 9

timer
5:00

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Citeervragen
Maken: 
- tekst 7, vraag 22
- tekst 9, vraag 38
- tekst 11, vraag 41
timer
10:00

Slide 20 - Slide

tekst 6 vraag 20
voor antwoorden met de volgende strekking:
• Mensen willen helpen / voelen zich meer betrokken (als ze meehelpen) 1
• Digitale foto’s zien er allemaal hetzelfde uit. / De foto’s zien er
persoonlijker uit dan digitale foto’s (die op elkaar lijken). / Je kunt er
meer persoonlijke foto’s mee maken

Slide 21 - Slide

How does the writer introduce the topic?
A
Hoe stelt de schrijver zich voor?
B
Hoe introduceert de schrijver zichzelf?
C
Hoe introduceert de schrijver het onderwerp?
D
Hoe schrijf je een introductie?

Slide 22 - Quiz

What does the word refer to?
A
Waar wijs je naar?
B
Waar verwijst het woord naar?
C
Wat betekent het woord wijzen?
D
Wat doet het woord verwijzen daar?

Slide 23 - Quiz

What is the main point of paragraph 5?
A
Wat is het belangrijkste punt in alinea 5?
B
Wat is het punt van alinea 5?
C
Welk punt wordt niet gemaakt in alinea 5?
D
Is dat het punt van alinea 5?

Slide 24 - Quiz

What is mentioned about dogs?
A
Wat is er met honden?
B
Hoe worden honden vaak genoemd?
C
Hoe noem je een hond?
D
Wat wordt er gezegd over honden?

Slide 25 - Quiz

What becomes clear in line 17?
A
Dat is duidelijk regel 17.
B
Wie schreef regel 17?
C
Wat wordt er duidelijk in regel 17?
D
Regel 17 lijkt mij duidelijk.

Slide 26 - Quiz

What can be concluded in paragraph 3 and 4?
A
Welke conclusie wordt er gemaakt?
B
Welke conclusie wordt er duidelijk in alinea 3 en 4?
C
Is dat de conclusie van de tekst?
D
Wat is de conclusie?

Slide 27 - Quiz

Which of the following words mean ...
A
Wat betekenen deze woorden?
B
Wat betekent het volgende?
C
Welke van de volgende woorden betekent...
D
Wie is bekend met de volgende woorden?

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Slide