23 maart 2V -d, -t

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Schwache Verben
Zwakke werkwoorden

Slide 1 - Slide

3 soorten zwakke werkwoorden
1. "Normale" werkwoorden (wohnen)
2. Zwakke werkwoorden met stam op -d of -t (reden)
3. Zwakke werkwoorden met stam op -s of -ß (heißen)

Slide 2 - Slide

Een ezelsbruggetje om de uitgangen te onthouden:
ich
du
er/sie/es/man

wir
ihr
sie/Sie
stam + e
stam + st
stam + t

stam + en
stam + t
stam + en
Wanneer je de uitgangen allemaal achter elkaar plakt, krijg je een woord:

E-ST-T-EN-T-EN
FE-E-ST-T-EN-T-EN

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

antworten
ich antworte
du antwortest
er sie es antwortet
wir antworten
ihr antwortet
sie antworten
Sie antworten
ich habe geantwortet

Uitzondering dus: als de stam eindigt op een T,D,M,N!!!
atmen
ich atme
du atmest
er sie es atmet
wir atmen
ihr atmet
sie atmen
Sie atmen
ich habe geatmet

Slide 5 - Slide

Wie lange (warten) du schon?
A
wartst
B
wartest
C
wart
D
warst

Slide 6 - Quiz

Ihr (reden) viel zu viel!
A
redet
B
reden
C
redt
D
redent

Slide 7 - Quiz

Du hast noch nicht (antworten)!
A
antwortest
B
antwortet
C
geanwortet
D
antworten

Slide 8 - Quiz

In der Schweiz (regnen) es sehr oft
A
regnen
B
regne
C
regnt
D
regnet

Slide 9 - Quiz

Peter (beantworten) die Frage falsch
A
beantworte
B
beantwortet
C
geantwortet
D
beantwort

Slide 10 - Quiz

(Finden) du Fußball großartig?
A
findst
B
findet
C
findt
D
findest

Slide 11 - Quiz

Regelmatige werkwoorden
de uitzonderingen -d/-t
leerdoel: Aan het eind van de les weet je bij welke vormen er een "smokkel- e" bij komt.

Slide 12 - Slide

Werkwoorden
regelmatige werkwoorden

Slide 13 - Slide

Regelmatige werkwoorden: wohnen
werkwoord: wohnen, stam:wohn
ich wohn e
du wohn st
er/sie es wohn t
wir wohn en
ihr wohn t
sie wohn en
Sie wohn en


Slide 14 - Slide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -s/-ß/-z
werkwoord: heißen, stam:heiß
ich heiß e
du heiß t
er/sie es heiß t
wir heiß en
ihr heiß t
sie heiß en
Sie heiß en


Slide 15 - Slide

Regelmatige werkwoorden: met stam op -t/-d
werkwoord: arbeiten, stam:arbeit
ich arbeit e
du arbeit est
er/sie es arbeit et
wir arbeit en
ihr arbeit et
sie arbeit en
Sie arbeit en


Slide 16 - Slide

mieten

ihr
A
miete
B
mietest
C
mietet
D
mieten

Slide 17 - Quiz

kaufen

du
A
kaufet
B
kauft
C
kaufest
D
kaufst

Slide 18 - Quiz

sitzen

du ...
A
sitzest
B
sitzt
C
sitzst
D
sitzen

Slide 19 - Quiz

reden

ich ...
A
rede
B
redest
C
redet
D
reden

Slide 20 - Quiz

gehen

sie
A
gehe
B
geht
C
gehen
D
gehst

Slide 21 - Quiz

sein

er ...
A
bist
B
ist
C
seid
D
sind

Slide 22 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ich (hören) gerne Musik.
A
hort
B
höre
C
horst
D
horen

Slide 23 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Ihr (kaufen) solche teuere Sachen.
A
kaufst
B
kaufen
C
kaufet
D
kauft

Slide 24 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Du (besuchen) die Oma.
A
besucht
B
besuchst
C
besuchen
D
besuche

Slide 25 - Quiz

Vervoeg de werkwoorden tussen de haakjes:
Meine Eltern (kommen) Morgen.
A
kommen
B
kommt
C
bekommst
D
komme

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide

Fotoreportage
  • Seite 47 im Buch
  • +- 8 Fotos (Essen im Restaurant, Treffen mit anderen Touristen, das Wetter, eine Verletzung, die Aussicht, usw.)
  • Mache eine Power-Point-Präsentation
  • Überlege dir für jedes Foto zwei Sätze
  • Präsentiere die Reportage morgen in der Klasse 


Slide 28 - Slide

Gespräche führen
Schritt 7, Aufgabe 2
Aussprache: https://www.youtube.com/watch?v=ARYOSfVNBxU


Slide 29 - Slide