BASISSTOF 1 ORGANISMEN

1 / 17
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

BASISSTOF 1 ORGANISMEN
Een cel is de kleinste structurele en functionele eenheid ofwel bouwsteen van alle levende organismen. Het is de basiseenheid waaruit levende organismen zijn opgebouwd, variërend van eencellige micro-organismen zoals bacteriën tot complexe meercellige organismen zoals planten, dieren en mensen.



  • Op basis van de aan- of afwezigheid van een celkern kunnen organismen ingedeeld worden in domeinen: 
  • Prokaryoten (geen celkern)
  • Eukaryoten (wel celkern)


Slide 2 - Slide

Levenskenmerken
In leerjaar 1 hebben jullie geleerd wat het verschil is tussen levendig, dood en levenloos. 
Een organisme is levendig wanneer er levenskenmerken aanwezig zijn:

  • Stofwisseling: alle chemische reacties die in een organisme plaatsvinden.
  • Ademhalen: opname zuurstof en uitscheiden koolstofdioxide
  • Voeden: opname van voedingsstoffen (bouwstof, brandstof, reservestof, beschermende stof)
  • Uitscheiden: urine en faeces (ontlasting), maar ook de uitscheiding van koolstofdioxide en waterdamp.
  • Groeien: verandering van formaat (langer, korter, dunner of dikker)
  • Ontwikkelen: verandering van de vorm, structuur of bouw van een organisme (bv. geslachtsrijping tijdens de puberteit)
  • Reageren op prikkels: externe prikkels door middel van de vijf zintuigen en interne prikkels door middel van sensoren.
  • Bewegen: een plant richt de bladeren naar de zon toe of je loopt naar de trein.
  • Voortplanten: ontstaan van nakomelingen.

Slide 3 - Slide

Alle organismen herken je aan de levenskenmerken. 
Sleep het levenskenmerk naar het juiste plaatje.
Voortplanten
Reageren
Uitscheiden
Voeden
Ademen
Groeien

Slide 4 - Drag question

Levensloop en levenscyclus
  • Een enkel organisme, noemen we individu

  • Ieder individu heeft een levensloop: begint met de geboorte en eindigt met de dood. Ondanks dat individuen doodgaan, blijft de soort bestaan, zolang individuen zich blijven voortplanten tijdens hun levensloop. 

  • Elk soort heeft een levenscyclus.  

  • De levensloop van de mens wordt onderverdeeld in verschillende fasen met specifieke kenmerken:



Slide 5 - Slide

In welke levensfase leert de mens praten, lopen en een torrentje bouwen?
A
Baby tot 1/2
B
Kleuter 4 tot 6 jaar
C
Peuter 1 1/2 tot 4 jaar
D
Schoolkind 6 tot 12 jaar

Slide 6 - Quiz

In welke levensfase leert een mens schrijven, lezen en rekenen?
A
Peuter
B
Baby
C
Schoolkind
D
Puber

Slide 7 - Quiz

timer
2:00
Orgaanstelsel
Cel
Orgaan
Weefsel

Slide 8 - Drag question

Klein
timer
2:00
Orgaanstelsel
Organisme
Cel
weefsel
Orgaan

Slide 9 - Drag question

timer
2:00
Organisme
Weefsel
Cel
Organen
Orgaanstelsel

Slide 10 - Drag question

Welke orgaanstelsels zie je hier?
timer
2:00
Ademhalingsstelsel
bloedvatenstelsel
Spijsverteringsstelsel
spierenstelsel

Slide 11 - Drag question

Wat is zetmeel?
A
Een kleurstof voor voedsel
B
Een belangrijke reservestof voor planten
C
Een giftige stof voor dieren
D
Een bouwstof voor cellen

Slide 12 - Quiz

Wat maakt de cellen van planten anders dan de cellen van dieren en schimmels?
A
Planten hebben celwanden maar dieren en schimmels niet
B
Planten en schimmels doen fotosynthese, dieren niet
C
Planten hebben bladgroenkorrels, dieren en schimmels niet
D
plantencellen hebben geen celkern

Slide 13 - Quiz

Kirsten zegt: in de cellen van een ui zit een celkern. Heeft Kirsten gelijk?
A
Ja, want alleen plantencellen hebben kern
B
Ja, want schimmels, planten- EN dieren hebben de cellen een kern
C
Nee, want alleen dierencellen hebben een kern
D
Nee, want de cellen in een ui hebben geen groene kleur

Slide 14 - Quiz

9. Bladgroenkorrels komen in cellen van planten en dieren voor.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

de cellen van planten zien er hetzelfde uit als die van dieren
A
onjuist
B
juist

Slide 16 - Quiz

Noem twee aspecten waarvan jij vind die goed gaan tijdens de lessen biologie; en noem twee aspecten die voor verbetering vatbaar zijn.

Slide 17 - Open question