Herhaling Jong en Oud H5

1 / 35
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Programma:
Jong en Oud (vandaag herhalen)


Slide 2 - Slide

In het gevangenendilemma ontstaat een uitkomst die uiteindelijk
A
voor 1 iemand het gunstigst is
B
voor beiden personen het gunstigst is
C
voor beiden personen niet het gunstigst is

Slide 3 - Quiz


Wat is de evenwichtsuitkomst van dit spel?





De uitkomst is dat ze ........................................................ .



Slide 4 - Slide


Wat is de evenwichtsuitkomst van dit spel?





De uitkomst is dat ze ........................................................ .

Er is echter een betere uitkomst voor beide: ze zouden er beide op vooruit gaan als ze beide ............................................

........................................... .


Slide 5 - Slide

HOOFDSTUK 2
Y = C + B + S
Consumeren of Sparen of Belasting betalen

Sparen = consumptie uitstellen                        is dus:
Lenen = consumptie vervroegen                      ruilen over tijd

Slide 6 - Slide

Bij een proportioneel belastingstelsel betaal je meer belasting als je meer gaat verdienen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 7 - Quiz

De overheid komt geld tekort. De algemene heffingskorting wordt daarom verlaagd met €400. Het gevolg is dat:
A
inkomens worden genivelleerd
B
Inkomensverhoudingen blijven gelijk
C
Inkomens worden gedenivelleerd
D
Inkomensverdeling wordt eerlijker

Slide 8 - Quiz

De overheid besluit dat de hypotheekrente niet meer als aftrekpost gebruikt mag worden.Het gevolg is dat:
A
inkomens worden genivelleerd
B
Inkomensverhoudingen blijven gelijk
C
Inkomens worden gedenivelleerd

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Lorenz-Curve
Wat weet je daar nog over???

Slide 11 - Slide

De Lorenzcurve geeft een beeld van de hoogte van de inkomens
A
Juist
B
Onjuist

Slide 12 - Quiz

Door nivellering komt de Lorenzcurve verder van de diagonaal af te liggen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Slide

Wie betaalt de premie?
A
De verzekeraar
B
De verzekerde

Slide 15 - Quiz

Iemand met een hoog eigen risico
A
Verwacht veel kosten
B
Verwacht weinig kosten

Slide 16 - Quiz

Eigen risico zorgt voor:
A
Moral Hazard
B
Averechtse selectie
C
Minder informatieasymmetrie
D
Meer informatieasymmetrie

Slide 17 - Quiz

Bij een zorgverzekering kun je je eigen risico verhogen.
Je betaalt dan:

A
meer premie
B
minder premie
C
evenveel premie

Slide 18 - Quiz

Piet wil graag een tweedehands auto kopen. Via Marktplaats heeft hij een prachtige blauwe Peugeot gevonden, voor een klein prijsje. Wanneer hij een kijkje gaat nemen bij de verkoper van deze auto, vertelt de verkoper dat de auto zo goed als nieuw is en dat er amper in is gereden. In deze situatie is er sprake van:

A
Averechtse selectie
B
Asymmetrische informatie
C
Sociale zekerheid
D
Een principaal en zijn agent

Slide 19 - Quiz

Belangrijke begrippen H6
Averechtse selectie: De goede risico's verzekeren zich niet, alleen de slechte risico's blijven over. 

Moreel wangedrag: Als je een verzekering hebt afgesloten ben je minder voorzichtig

Assymmetrische informatie: verzekeraar heeft minder informatie dan de verzekerde

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

De koopkracht is afhankelijk van ...
A
het prijsniveau en je behoeften
B
je inkomsten en je uitgaven
C
je inkomsten en je behoeften
D
je inkomsten en het prijsniveau

Slide 22 - Quiz

Wat is inflatie?
A
Stijging van de prijzen
B
Daling van de prijzen
C
Stijging van de koopkracht
D
Het geld wordt meer waard

Slide 23 - Quiz

Wat gebeurt er met de koopkracht als er sprake is van inflatie?
A
De koopkracht blijft gelijk
B
De koopkracht neemt toe
C
De koopkracht neemt af

Slide 24 - Quiz

Het inkomen van Sander is 3% gedaald t.o.v. vorig jaar, de prijzen zijn in dezelfde periode 1,5% gestegen. Hoeveel % is de koopkracht van Sander gedaald of gestegen?

Slide 25 - Open question

Slide 26 - Slide

Iedereen heeft recht op een AOW- uitkering als de AOW-leeftijd bereikt is.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quiz

AOW is gebaseerd op het kapitaaldekkingsstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Door het verhogen van de AOW-leeftijd
A
neemt het aantal actieven toe
B
neemt het aantal inactieven toe
C
wordt vergrijzing tegen gegaan
D
wordt de AOW ook hoger

Slide 29 - Quiz

Wat is een pensioen?
A
Een spaarpotje voor later
B
Dat je niet hoeft te werken
C
Een sociale premie
D
Dit is een uitkering

Slide 30 - Quiz

Pensioen is gebaseerd om het omslagstelsel
A
Juist
B
Onjuist

Slide 31 - Quiz

In een land is de inflatie 3%.
De lonen in het bedrijfsleven stijgen gemiddeld 4%.
Marie heeft een welvaartsvaste uitkering.
Jean heeft een waardevaste uitkering.

A
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
B
De uitkering van Marie stijgt met 3%, die van Jean stijgt niet.
C
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt met 3%.
D
De uitkering van Marie stijgt met 4%, die van Jean stijgt niet.

Slide 32 - Quiz

Omslagstelsel 
  • bijvoorbeeld AOW. Afhankelijk van aantal jaar inwoner NL

Slide 33 - Slide

Kapitaaldekkingsstelsel 
  • bijvoorbeeld bedrijfsspensioen. Afhankelijk van aantal deelgenomen jaren.

Slide 34 - Slide

Werken aan opdrachtenboekje
Kies zelf welk hoofdstuk je extra wil oefenen

Slide 35 - Slide