H4 4.4 Vermogen en energie K2 les 4

1 / 40
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

4.3 Schakelingen
Welkom Kader-2
Lees 4.3 en Maak de opdrachten 1 t/m 4 van 4.3               START IN:
Je hebt straks je laptop nodig



Neem plaats en leg je spullen alvast klaar.



timer
5:00

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

We gaan starten!
                                                                                               Wachttijd:
stopwatch
00:00

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Hoofdstuk 4: Elektriciteit
Introductie
§ 4.1 Een stroomkring maken
§ 4.2 Spanningsbronnen
§ 4.3 Schakelingen

§ 4.4 Vermogen en energie

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Lesprogramma
  1. Huiswerk controle 
  2. Terugblik
  3. Leerdoelen
  4. Instructie (uitleg)
  5. Afsluiting 
  6. Huiswerk

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Welke opgaven van
het huiswerk vonden jullie moeilijk?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Terugblik 4.3 Schakelingen
  1. Je kunt twaalf symbolen voor onderdelen in schakelschema’s herkennen en tekenen. R
  2. Je kunt het verschil uitleggen tussen een parallelschakeling en een serieschakeling. R
  3. Je kunt het schakelschema tekenen van eenvoudige serie- en parallelschakelingen. T1
  4. Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden. T1
  5. Je kunt de grootte van de stroomsterkte beredeneren in een schakeling. T2

Slide 7 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
  Zet het juiste symbool erachter!

Slide 8 - Drag question

This item has no instructions

Een elektrische schakeling waar de stroom doorheen kan lopen noem je ook wel....?
A
een stroomdraad
B
een stroomkring
C
een elektriciteitkring
D
een elektriciteitcirkel

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Soms moet je een elektrische schakeling schematisch na tekenen.
Hoe wordt een schematische tekening genoemd?
A
schakeltekening
B
stroomschema
C
schakelschema
D
stroomtekening

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Noem 3 verschillen tussen een serieschakeling en een parallelschakeling.
timer
2:00

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

Leerdoelen 4.4 Vermogen en energie
  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. R
  2. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. T1
  3. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt. T1

Slide 12 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Sleutelwoorden
  • Vermogen: 
  • Formule: 


Schrijf over

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

 Vermogen en energie
Je hebt niet veel aan een mobiele telefoon als je hem steeds moet opladen. 
Daarom is het belangrijk dat een telefoon zo goed mogelijk omgaat met de beschikbare elektrische energie. 

Hoe zuiniger het apparaat daarmee is, hoe langer het duurt voordat de batterij weer opgeladen moet worden.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Het vermogen van een apparaat
  • Een laptop verbruikt in dezelfde tijd meer elektrische energie dan een tablet. 
  • Je zegt dat een laptop vergeleken met een tablet een groter vermogen heeft. 
  • Het vermogen geeft aan hoeveel elektrische energie een apparaat in een seconde verbruikt.
  • Bij veel apparaten staat het vermogen vermeld op de verpakking. 
  • Het vermogen wordt meestal opgegeven in watt (W) of in kilowatt (kW). 

  • Omrekenen doe je zo:
  • 1 kW = 1000 W
  • 1 W = 0,001 kW

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Veranderlijk vermogen
Het vermogen van sommige apparaten is veranderlijk. 
Bij een mobiele telefoon neemt het vermogen bijvoorbeeld sterk toe als je belt of gebruikmaakt van internet.
Als de telefoon op stand-by staat, is het vermogen juist heel klein. 
Andere apparaten hebben wel een constant vermogen, zoals een zaklantaarn of een elektrische klok.
  • Omrekenen doe je zo:
  • 1 kW = 1000 W
  • 1 W = 0,001 kW

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Spanning en stroomsterkte
Het vermogen van een apparaat hangt af van twee factoren:
1 de spanning waarop het apparaat werkt;
2 de stroomsterkte die door het apparaat loopt.

Je kunt de energie in stromende lucht 
gebruiken om een windmolen te laten draaien.
Er wordt dan vermogen overgebracht van de lucht op de wieken (afb 2). 
Het molentje wordt door de luchtstroom uit de ballon in beweging gebracht.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Spanning en stroomsterkte
Stroomsterkte:
Hoe snel het molentje draait, hangt in de eerste plaats af van de stroomsterkte, dus van de hoeveelheid lucht die
in één seconde de ballon uitstroomt.

Spanning:
De snelheid waarmee het molentje gaat draaien, 
hangt ook af van de spanning, dus van hoe hard de ballon is opgeblazen.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Het vermogen berekenen
De spanning en de stroomsterkte bepalen samen hoe groot het overgebrachte vermogen is. 
Je ziet dat terug in de formule om het vermogen te berekenen:
  • vermogen = spanning × stroomsterkte
  • het vermogen in watt (W);
  • de spanning in volt (V);
  • de stroomsterkte in ampère (A).

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Voorbeeldopdracht 1
Op een website wordt reclame gemaakt voor een ledlamp. Deze zou een laag vermogen hebben.
spanning = 12 V
stroomsterkte = 220 mA
gegevens:
spanning = 12 V
stroomsterkte = 220 mA = 0,22 A
gevraagd:
vermogen = ?


uitwerking:
  • vermogen = spanning × stroomsterkte
  • vermogen = 12 × 0,22
  • vermogen = 2,64 W

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Vermogen, tijd en energieverbruik
Als je een mobiele telefoon of een tablet even niet gebruikt, schakelt het apparaat zo veel mogelijk onderdelen uit. Het beeldscherm gaat bijvoorbeeld al na korte tijd op zwart. 
Hierdoor daalt het totale vermogen van het apparaat meteen.

Vermogen
Maat voor de hoeveelheid elektrische energie die 
een apparaat in één seconde verbruikt.

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Slide 22 - Mind map

This item has no instructions

Aan de slag!
Maak de opdrachten van 4.4 Schakelingen
1 t/m 12


rood = Iedereen is stil


oranje = Iedereen is stil, docent beantwoord wel vragen

groen = Je mag zachtjes overleggen met je buurman/buurvrouw
timer
10:00

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Begrippen uit deze les:
Schrijf over
  • Vermogen: Maat voor de hoeveelheid elektrische energie die een apparaat in één seconde verbruikt.
  • Formule: vermogen = spanning × stroomsterkte

Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen 4.4 Vermogen en energie
Behaald?

  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is. R
  2. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen. T1
  3. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt. T1

Slide 25 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Welk apparaat verbruikt
de meeste energie?
A
waterkoker
B
wasmachine

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Wat betekent
"vermogen"?
A
Hoe warm een apparaat kan worden
B
Hoeveel stroom er maximaal door een apparaat gaat
C
Hoeveel energie per seconde een apparaat verbruikt
D
Hoe krachtig een apparaat is

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Wat is de eenheid
van vermogen?
A
Watt
B
Volt
C
Ampère
D
Joule

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Vermogen =
X
......................
........................
tijd
energie
stroomsterkte
spanning

Slide 29 - Drag question

This item has no instructions

Wat is hier het
vermogen?
A
230 volt
B
0,3 ampère
C
9 volt
D
6 watt

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Waar wil je de volgende les nog uitleg over?

Slide 31 - Mind map

This item has no instructions

Huiswerk NOVA
Wat? Maak de opdrachten van 4.3 Schakelingen
4 t/m 12
 

Waar? In Je NOVA boek! 

Vanaf blz 159


Klaar? Test Jezelf!

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Afsluiting: we weten....
  1. Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
  2. Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
  3. Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.

Slide 33 - Slide

This item has no instructions

Het is duidelijk waar we met het hoofdstuk aan het werk gaan
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

This item has no instructions

Ik begrijp de leerdoelen van deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

This item has no instructions

Afsluiting
Volgende les:

Huiswerk:
  • Zet in je Planner!
  • Maak de opdrachten van 4.4 Vermogen en energie 4 t/m 12 

Dank je wel voor je aandacht!


Slide 36 - Slide

This item has no instructions

De les was leuk?
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

This item has no instructions

Welke 3 dingen heb jij deze les geleerd?

Slide 38 - Mind map

This item has no instructions

Waar wil je nog extra uitleg over?

Slide 39 - Mind map

This item has no instructions

Ik snap de leerdoelen:
Je kunt uitleggen wat de dichtheid van een stof is.
Je kunt uitleggen dat dichtheid een stofeigenschap is.
Je kunt de dichtheid van een stof berekenen als de massa en het volume gegeven zijn.
Je kunt aan de hand van de dichtheid van stoffen uitleggen of een stof zinkt, zweeft of drijft
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje....

Slide 40 - Quiz

This item has no instructions