Funny, how?
1 / 36
Lesson duration is: 50 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Video
Welk soort spanning voel je hier?
A
Psychologische spanning
B
Actiespanning
Slide 6 - Quiz
Slide 7 - Video
Welk soort spanning voel je hier?
A
Psychologische spanning
B
Actiespanning
Slide 8 - Quiz
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Op welke manier wordt er hier aan de hand van het personage spanning gecreëerd?
Tip: Waarom kijken we verder?
Wat willen we te weten komen?
Tip: Waarom kijken we verder?
Wat willen we te weten komen?
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Op welke manier wordt er hier aan de hand van het personage spanning gecreëerd?
Slide 13 - Open question
Slide 14 - Slide
Slide 15 - Video
Op welke manier wordt er in fragment 1 aan de hand van de tijd spanning gecreëerd?
Slide 16 - Open question
Slide 17 - Video
Op welke manier wordt er in dit fragment spanning gecreëerd met tijd?
Slide 18 - Open question
Slide 19 - Video
EEN PLOTSE VRAAG UIT HET PUBLIEK!
Brief nummer 1
Brief nummer 1
A
Dit is een flashback.
B
Dit is een flashforward.
Slide 20 - Quiz
Op welke manier wordt er hier spanning gecreëerd met tijd?
Slide 21 - Open question
Slide 22 - Video
Wat is een kenmerk van een functionele ruimte?
A
Het is altijd buiten
B
Het heeft een mooie inrichting
C
Het draagt bij aan het verhaal of de plot
D
Het wordt nooit door personages gebruikt
Slide 23 - Quiz
Slide 24 - Video
NOG EEN SPONTANE VRAAG
UIT HET PUBLIEK!!
Brief nummer 2
UIT HET PUBLIEK!!
Brief nummer 2
A
Dit is een sfeerscheppende ruimte.
B
Dit is een functionele ruimte.
C
Het kan allebei.
Slide 25 - Quiz
Waarvoor dient een sfeerscheppende ruimte?
A
Om een gevoel op te wekken bij de kijker.
B
Om een plek gezellig te maken.
C
Om een goeie sfeer te scheppen.
Slide 26 - Quiz
Slide 27 - Video
Op welke manier wordt er hier aan de hand van het vertelperspectief spanning gecreëerd?
Slide 28 - Open question
Slide 29 - Slide
Hoe creëert het vertelperspectief hier spanning?
A
De lezer of kijker weet minder dan het personage (kennisachterstand)
B
De lezer of kijker weet meer dan personage (kennisvoorsprong = dramatische ironie)
Slide 30 - Quiz
EEN DERDE TOPVRAAG
UIT HET PUBLIEK!!!
Brief nummer 3
UIT HET PUBLIEK!!!
Brief nummer 3
A
De lezer weet meer dan de het personage.
B
De lezer weet minder dan het personage.
Slide 31 - Quiz
Slide 32 - Video
Hoe creëert het vertelperspectief hier spanning?
A
De lezer of kijker weet minder dan het personage (kennisachterstand)
B
De lezer of kijker weet meer dan personage (kennisvoorsprong = dramatische ironie)
Slide 33 - Quiz
Slide 34 - Slide
SC CHECK-OUT
Heb je het gevoel dat je de verschillende
spanningstechnieken snapt?
Zou je ze kunnen benoemen in een fragment?
Heb je het gevoel dat je de verschillende
spanningstechnieken snapt?
Zou je ze kunnen benoemen in een fragment?
😒🙁😐🙂😃
