This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Les comparaisons / de vergelijkingen
"Ik ben intelligenter dan Obélix"
"Ik ben sterker dan Astérix"
Slide 1 - Slide
trappen van vergelijking / les comparaisons
plus ..... que
aussi ........que
moins .........que
Slide 2 - Slide
Les comparaisons
Cet homme est plus fâché que moi!!!!!
Slide 3 - Slide
Le superlatif = de overtreffende trap
Je gebruikt le/la/les plus + bijvoeglijk naamwoord
= het grootst
Slide 4 - Slide
Le superlatif (overtreffende trap) masculin de bon est:
A
la meilleure
B
la plus bonne
C
la plus meilleure
D
la bonne
Slide 5 - Quiz
De overtreffende trap (le superlatif)
Hij is de grootste leerling. - Il est le plusgrand élève. C'est le concert le plusintéressant. ('le' wordt herhaald)
Marie is de slimste. - Marie est la plusintelligente. Zij zijn de kleinste leerlingen. - Ils sont les pluspetits élèves. Les vêtements les plusmodernes. ('les' wordt herhaald) Ces voitures roulent le plusvite. (vite = bijwoord = onveranderlijk)
De overtreffende trap wordt gevormd door le plus, la plus of les plusvoor het bijvoeglijke naamwoord of het bijwoord te zetten.
Slide 6 - Slide
comparatif et superlatif
Les filles sont aussi vieilles que les garçons.
Les chats sont moins gros que les chiens.
de zwartste kat = le chat le plus noir
de dikste kat = le plus gros chat
Slide 7 - Slide
Comparatif + superlatif
Messi is even goed als Ronaldo.
Rugby is moeilijker dan voetbal.
Wielrennen is de duurste sport.
Ik spreek beter Engels dan Italiaans.
Haar cijfers zijn slechter dan mijn cijfers.
Slide 8 - Slide
Comparatif + superlatif
Messi is even goed als Ronaldo. M est aussi bon que R.
Rugby is moeilijker dan voetbal. Le rugby est plus difficile que le foot.
Wielrennen is de duurste sport. Le cyclisme est le sport le plus cher.
Ik spreek beter Engels dan Italiaans. Je parle mieux anglais qu'italien.
Haar cijfers zijn slechter dan mijn cijfers. Ses notes sont pires que mes notes.
Slide 9 - Slide
Slide 10 - Video
Exercice de groupe
Prends ton cahier et écris.
Tu écris 2 phrases par groupe de 2
une phrase où tu utilises le Comparatif
une phrase où tu utilises le Superlatif
Thème: ce que tu peux faire à Paris
Je demanderai à 2 groupes de dire ce qu'ils ont écrit
timer
1:00
Slide 11 - Slide
Even herhalen: In het Nederlands maak je de vergrotende trap door -er achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. Hoe doe je dat in het Frans?
A
Je zet 'plus' voor het bijvoeglijk naamwoord
B
Je zet 'plus' voor het zelfstandig naamwoord
C
Je zet 'plus' achter het bijvoeglijk naamwoord
D
Je zet 'plus' achter het zelfstandig naamwoord
Slide 12 - Quiz
Hoe vertaal je leuker dan?
A
Joli que
B
plus joli(e) que
C
moins joli(e) que
D
aussi joli(e) que
Slide 13 - Quiz
Hoe vertaal je minder mooi dan?
A
aussi beau que
B
beauer que
C
plus beau que
D
moins beau que
Slide 14 - Quiz
Hoe vertaal je even groot als
A
aussi grand(e) que
B
plus grand(e) que
C
grand que
D
moins grand(e) que
Slide 15 - Quiz
Hoe vertaal je goed>beter
A
bon> plus bon
B
bon> plus meilleur(e)
C
bon> meilleur(e)
Slide 16 - Quiz
Om een overtreffende trap te maken zet je in het Frans voor het bijvoeglijk naamwoord:
A
la plus
B
plus
C
le plus
D
les plus
Slide 17 - Quiz
Als een onregelmatige vergrotende trap ( zoals meilleur>beter) is , dan is de overtreffende trap:
A
regelmatig, meilleur wordt le plus meilleur
B
ook onregelmatig, daar houden de Fransen van ! Meilleur wordt meilleures.
C
ook onregelmatig, want de Fransen zijn daar dol op! meilleur wordt le meilleur.
Slide 18 - Quiz
Vul in: ma mère est.....................ma grand-mère. (groot-)
A
aussi grande que
B
plus grande que
C
moins grande que
Slide 19 - Quiz
Paul est..........mon frère. (sportif +)
A
aussi sportif que
B
moins sportif que
C
plus sportif que
Slide 20 - Quiz
Ma tante est.........................(minder aardig dan) mon oncle.
A
moins gentil que
B
moins gentille que
C
plus gentil que
D
plus gentille que
Slide 21 - Quiz
Notre maison en France est ........(kleiner dan) notre maison aux Pays Bas.
A
moins petit que
B
moins petite que
C
plus petit que
D
plus petite que
Slide 22 - Quiz
Mon frère est..............(minder jaloers) ma soeur.
A
moins jalouse que
B
moins jaloux que
C
aussi jalouse que
D
aussi jaloux que
Slide 23 - Quiz
Isa est...............(even mooi als) Emma.
A
aussi belle qu'
B
aussi belles que
C
aussi beau qu'
D
aussi beaux que
Slide 24 - Quiz
Le jardin est ..................(ouder dan) la maison.