Beeldspraak en voorzetseluitdrukkingen

1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Beeldspraak
- vergelijking
- metafoor
- personificatie
- vast voorzetsel
- voorzetseluitdrukkingen

Slide 2 - Slide

Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je bedoelt niet letterlijk wat je zegt, maar gebruikt beelden om iets sterker uit te drukken. In deze LessonUp komen drie vormen van beeldspraak voorbij: de vergelijking, de metafoor en de personificatie.

Slide 3 - Slide

De vergelijking
Bij een vergelijking gebruik je een beeld om 
eigenschappen van iets of iemand (het object) 
te benadrukken. 
Hoe groot een hond (object) is, bijvoorbeeld, 
kun je aangeven door hem te vergelijken 
met een kalf (beeld).

Slide 4 - Slide

"De jongen die een tien had gehaald was zo trots als een pauw."
Wat is hier het object?
A
De jongen
B
een pauw

Slide 5 - Quiz

"Het 'neuzen' van eskimo's is al zo oud als de weg naar Rome."
Wat is hier het beeld?
A
Het 'neuzen' van eskimo's
B
de weg naar Rome

Slide 6 - Quiz

De metafoor
De metafoor is uiteraard ook een vorm van beeldspraak. 
Hij lijkt ook een beetje op de vergelijking, maar het object ontbreekt hierbij: alleen het beeld wordt genoemd. Spreekwoorden en veel vaste uitdrukkingen
zijn metaforen. Denk bijvoorbeeld aan: 
'De appel valt nooit ver van de boom.' 

Slide 7 - Slide

Welke zin bevat een metafoor?
A
Jouw ogen zijn als sterren.
B
Wat een boom van een kerel.
C
Als het kalf verdronken is, dempt men de put.
D
Dat meisje lijkt wel een prinses, zo elegant!

Slide 8 - Quiz

"Wie de schoen past, trekke hem aan."
Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 9 - Quiz

"Dat oude dametje is zo mager als een lat." Is dit een metafoor of een vergelijking?
A
metafoor
B
vergelijking

Slide 10 - Quiz

Personificatie
De personificatie is een bijzondere vorm van beeldspraak. Hierbij doen we net alsof levenloze dingen iets kunnen wat mensen kunnen. Denk bijvoorbeeld aan tijd die voorbij kruipt,
of aan wind die huilt. Kruipen
en huilen zijn dingen die mensen
wél kunnen, maar dingen niet.

Slide 11 - Slide

"Wolken en zon spelen haasje over."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 12 - Quiz

"Het papier is geduldig."
Is dit een personificatie?
A
ja
B
nee

Slide 13 - Quiz

"De leerlingen uit havo 2 gebruiken bij tekenen altijd sprekende kleuren!" Waarom is dit een personificatie?

Slide 14 - Open question

Vaste voorzetsels
Veel werkwoorden hebben een vast voorzetsel:
- Vertrouwen op
- Beschikken over
- Zich schamen voor
- Houden van

Slide 15 - Slide

Vast voorzetsel
De betekenis van het werkwoord verandert soms als er zo'n vast voorzetsel bij staat, of als je het voorzetsel verandert. 
Bijvoorbeeld:             
Houden / houden van

Lachen naar
Betekent iets heel anders dan:
Lachen om


Slide 16 - Slide

Vul aan met een vast voorzetsel:
Rekenen .......

Slide 17 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
Verlangen ......

Slide 18 - Open question

Vul aan met een vast voorzetsel:
Aanleiding geven .....

Slide 19 - Open question

Voorzetseluitdrukkingen
Dit zijn woordcombinaties met een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord en weer een voorzetsel. Zo'n uitdrukking kun je soms vervangen door één voorzetsel:
- Ten tijde van
- Met betrekking tot
- Ten behoeve van = voor
- Als gevolg van = door

Slide 20 - Slide

Voorbeelden:
Ten behoeve van een goede werksfeer zijn er regels nodig.
Voor een goede werksfeer zijn er regels nodig.

Als gevolg van de harde wind reden de treinen niet.
Door de harde wind reden de treinen niet.

Slide 21 - Slide

voorzetseluitdrukking                                  vervanger
aan de hand van                                                     met
als gevolg van                                                          door
door middel van                                                      met 
in verband met                                   omdat, vanwege, wegens
met als resultaat dat                                              zodat
met behulp van                                                    door, met
met betrekking tot                                             over, door 
naar aanleiding van                                     omdat, over, na
onder invloed van                                                   door
op grond van                                 vanwege, volgens, voor, wegens
op het gebied van                                               op, voor
ten aanzien van                                bij, op, over, tegen, van, voor
ten behoeve van                                                     voor

Slide 22 - Slide

Sandra besteedt al haar zakgeld ... nieuwe kleren en make-up
A
voor
B
op
C
in
D
aan

Slide 23 - Quiz

We zijn ons niet bewust ... de impact van reclame op ons koopgedrag.
A
over
B
van
C
met
D
voor

Slide 24 - Quiz

In de kantine wordt ... ingang ... het nieuwe schooljaar verse jus verkocht.
A
met in
B
door van
C
met van
D
van in

Slide 25 - Quiz