s1.08 niv 4 farmacologie

S1.08 Farmacologie
  • Je kan uitleggen wat farmacotherapie betekent​
  • Je kan van de verschillende toedieningsvormen de voor en nadelen benoemen​
  • Je kan benoemen wat er op een recept moet staan​
  • Je kan het verschil tussen een merk en generiekenaam beschrijven​
  • Je kan de verschillen in indicatie en (relatieve, en absolute)contra-indicatie uitleggen​
  • Het verschil in verschillende manieren van een dosis toedienen is helder​
  • Je kan het verschil in bijwerkingen omschrijven​
  • Je kan het placebo- effect uitleggen​
  • Je kan uitleggen wat interactie bij medicatie toediening inhoudt, met voorbeelden​
  • Je kan het ontstaan van de Opiumwet vertellen met daarbij toepassingen voor zhs​
  • Je kan enkele medicijnen die onder de Opiumwet vallen benoemen​
1 / 33
next
Slide 1: Slide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

S1.08 Farmacologie
  • Je kan uitleggen wat farmacotherapie betekent​
  • Je kan van de verschillende toedieningsvormen de voor en nadelen benoemen​
  • Je kan benoemen wat er op een recept moet staan​
  • Je kan het verschil tussen een merk en generiekenaam beschrijven​
  • Je kan de verschillen in indicatie en (relatieve, en absolute)contra-indicatie uitleggen​
  • Het verschil in verschillende manieren van een dosis toedienen is helder​
  • Je kan het verschil in bijwerkingen omschrijven​
  • Je kan het placebo- effect uitleggen​
  • Je kan uitleggen wat interactie bij medicatie toediening inhoudt, met voorbeelden​
  • Je kan het ontstaan van de Opiumwet vertellen met daarbij toepassingen voor zhs​
  • Je kan enkele medicijnen die onder de Opiumwet vallen benoemen​

Slide 1 - Slide

Wat is farmacotherapie?
  • De behandeling met geneesmiddelen​
  • Farmacon is Griekse woord voor “vergif” ​
  • Eigenlijk zijn alle medicijnen mogelijk vergif, stel nou dat je geen hartpatiënt bent en wel ritme vertragende medicatie krijgt.​
  • “De dosis maakt iets tot vergif”​

Slide 2 - Slide

Bronnen over geneesmiddelen​
  • De apotheek​
  • Drogist​
  • Het farmacotherapeutisch kompas​
  • Bijsluiters van geneesmiddelen​
  • Internet​
  • - www.apotheek.nl​
  • - www.consumed.nl​

Slide 3 - Slide

De naamgeving​

Merknaam: dit is de beschermde en geregistreerde naam die de fabrikant aan zijn medicijn heeft gegeven en kun je herkennen aan de hoofdletter en de ®​


Generieke naam: is door de WHO vastgestelde naam, die overal op de wereld gelijk is; wordt altijd met kleine letter geschreven​

Paracetamol is generiek​ 
Valium® is merknaam voor (generieke naam) diazepam ​
Pantozol® is de merknaam voor (generieke naam) pantoprazol​
We schrijven generieke namen altijd met een kleine letter en merknamen met een hoofdletter​

Slide 4 - Slide

Welke toedieningsvormen van medicatie ken je?

Slide 5 - Open question

Wat moet er op een recept staan?

Slide 6 - Open question

Wat is een recept?
Een schriftelijk verzoek van een arts aan de apotheker om een geneesmiddel (te bereiden) of af te leveren. ​
  • Het begint altijd met een R/: (staat voor men neme)​
  • Mochten er meerdere medicijnen op een briefje staan, zal # ze van elkaar scheiden​
  • Alleen een kant beschrijven​
  • De hoeveelheid tabletten die geleverd moeten ​
  • Hoe vaak ze per dag ingenomen moet worden​
  • Opiaten moeten handgeschreven, hoeveelheid moet in cijfers en letters worden uitgeschreven, maar een medicijn per briefje, onuitwisbare inkt​
  • Als je op recept FNA ziet staan kan apotheker dit zelf maken​

Slide 7 - Slide

Wat zijn voor- en nadelen van de verschillende toedieningswijzen?

Slide 8 - Mind map

Weg van de werkzame stof in het lichaam​

Slide 9 - Slide

Hoe en waar komt een oraal toegediend middel uiteindelijk in het bloed?
A
poortader
B
dunne darm
C
maag
D
lever

Slide 10 - Quiz

first-pass-effect
middelen die de lever niet of nauwelijks bereiken, alles is direct na opname afgebroken.
Het is zinloos om deze middelen oraal toe te dienen.
Bijv. Nitroglycerinepreparaten

Slide 11 - Slide

Belangrijke begrippen
Wat betekenen ze?
Resorptie
Oraal
Distributie
Metabolisme
Cumulatie​

Slide 12 - Open question

Cumulatie

Slide 13 - Slide

Metabolisme
Chemische verandering van het medicijn voor opname in het lichaam of voor afbraak van het middel tot eenvoudig uit te scheiden middelen. ​

Slide 14 - Slide

Welke factoren bevorderen na inname een snelle opname in het bloed en een snelle werking van het medicijn?

Slide 15 - Open question

Parenterale toediening
  • buiten het maag-darmkanaal om
  • injectie (s.c, i.m of i.v)
  • Intra-arteriële toeniening komt zelden voor

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

anafylactische shock
  • zeer ernstige allergische reactie op allergenen
  • overproductie van histamine die een snel opkomend ontstekingsproces veroorzaakt.
  • opgezwollen gezicht, bewustzijnverlies, lage bloeddruk, hoge hartslag, ademhalingsmoeilijkheden, braken en jeuk
  • adrenalinepen

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Wanneer treedt het placebo effect op?
A
alleen bij de behandeling van klachten zonder lichamelijke oorzaak
B
alleen bij behandeling van subjectieve symptomen
C
alleen bij patiënten met kennistekort of die zich gemakkelijk iets wijs laten maken
D
in principe bij iedereen, als iemand vertrouwen heeft in de behandelaar

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Hoe heet het als het ene geneesmiddel de werking of de bijwerking van een ander medicijn beïnvloedt?
A
allergie
B
interactie
C
cumulatie
D
anders

Slide 25 - Quiz

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Slide

Wat hoort NIET bij de bijwerkingen van opiaten zoals morfine?
A
versuffing
B
delier
C
obstipatie
D
snelle pols

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Slide

Slide 31 - Slide

Jullie krijgen nu tijd om de C- en D-opgaven te maken.
De opgaven zullen we straks klassikaal nalopen.

Slide 32 - Slide

Wat blijft je bij van deze les?

Slide 33 - Mind map