repaso C2 unidad 5-8

Repaso unidad 5-8
1. imperativo (afirmativo-negativo)
2. ser / estar + bijvoeglijke naamwoorden
3. perfecto + signaalwoorden en gebruik vs indefinido
4. persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp (+ pers.vnw. als lijdend voorwerp)
5. futuro (si+presente+futuro)
1 / 34
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Repaso unidad 5-8
1. imperativo (afirmativo-negativo)
2. ser / estar + bijvoeglijke naamwoorden
3. perfecto + signaalwoorden en gebruik vs indefinido
4. persoonlijke voornaamwoorden als meewerkend voorwerp (+ pers.vnw. als lijdend voorwerp)
5. futuro (si+presente+futuro)

Slide 1 - Slide

1. imperativo
- gebruik het stencil op its (zie bronnen)
- tb blz 62-63

Opdracht: vervoeg de ww in de imperativo / vertaal de ww gebruikmakend van de imperativo

Slide 2 - Slide

1. ¡(kom-jij)... conmigo!

Slide 3 - Open question

2. hacer - tú (afirmativo)

Slide 4 - Open question

3. decir - tú (negativo)

Slide 5 - Open question

4. Doe (jij) de deur (la puerta) dicht.

Slide 6 - Open question

5. Drink (jij) dat (eso) niet!

Slide 7 - Open question

2. ser / estar + bijvoeglijk naamwoord
- vaste eigenschappen = ser
- tijdelijke eigenschappen = estar

Uitzondering:
burgelijke staat (single, getrouwd, gescheiden, etc.) = estar.

Kies het juiste ww en vervoeg deze in de presente.

Slide 8 - Slide

1. Yo ... nerviosa porque esta noche he quedado con un chico.

Slide 9 - Open question

2. Yo ... casada, mi marido se llama Vincent.

Slide 10 - Open question

3. Mi madre ... enferma.

Slide 11 - Open question

4.(él) ... un chico muy simpático

Slide 12 - Open question

5. Nosotros ... deportistas.

Slide 13 - Open question

3. pretérito perfecto
hulp ww haber + volt dw

he
has
ha
 - ar = ado
hemos
-er/-ir = ido
habéis
han

Slide 14 - Slide

Uitzonderingen volt. dw.
romper (breken)
roto
abrir (openen)
abierto
escribir (schrijven)
escrito
poner (zetten/plaatsen)
puesto
ver (zien)
visto
decir (zeggen)
dicho
volver (terugkomen)
vuelto
hacer (doen / maken)
hecho

Slide 15 - Slide

perfecto vs indefinido
perfecto 
signaalwoorden + gebruik
indefinido 
signaalwoorden + gebruik
Hoy, esta mañana, esta semana, ya, aún, todavía (no), (no) nunca, jamás, alguna vez, últimamente, cinco años/ dos semanas, muchas/varias veces. 
Het heeft nog (emotionele) betrekking op het heden.
Ayer, anoche, hace tres días, la semana pasada, el año pasado, aquel día, aquel invierno, desde 1995 hasta 1998, de repente, en 2000, último, alle data in het verleden, aquel. 
Afgesloten geheel, afgesloten gebeurtenissen, éénmalige gebeurtenissen.

Slide 16 - Slide

Kies de juiste tijd:
Hoy te has levantado / te levantaste a las ocho de la mañana.
A
te has levantado
B
te levantaste

Slide 17 - Quiz

Kies de juiste tijd:
La semana pasada me he despertado / me desperté a las ocho todos los días
A
me he despertado
B
me desperté

Slide 18 - Quiz

Hace tres horas me ha dicho / me dijo que no venía.
A
ha dicho
B
dijo

Slide 19 - Quiz

Esta semana he dormido / dormí mucho.
A
he dormido
B
dormí

Slide 20 - Quiz

¿Ya has comido / comiste?
A
has comido
B
comiste

Slide 21 - Quiz

4. pers.vnw. LV en MV
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
me
me
te
te
lo / la
le
nos
nos
os
os
los / las
les

Slide 22 - Slide

regels:
1. Als we zowel LV als MV vervangen dan is de volgorde altijd:
MV + LV + ww
2. pers.vnw. MV le / les + pers.vnw. LV lo/la/los/las 
→ se + lo/la/los/las

Opdracht: kies het juiste antwoord.

Slide 23 - Slide

¿Le has dado la revista a Juan?
Sí, ...
A
la he dado
B
le he dado
C
se la he dado
D
se le he dado

Slide 24 - Quiz

¿ ... han dado las notas a vosotros?
A
les
B
os

Slide 25 - Quiz

Vervang MV en LV:
Mis padres dan la paga los domingos (a mí).
A
Mis padres me la dan los domingos.
B
Mis padres me los dan.
C
Mis padres dan me la los domingos.
D
Les me la dan los domingos.

Slide 26 - Quiz

¿Les has llevado la comida a tus padres? Sí, ...
A
las he llevado
B
se la he llevado
C
les he llevado
D
se las he llevado

Slide 27 - Quiz

1. Futuro - toekomstige tijd
hele werkwoord (-ar / -er / -ir) + uitgang
comer +       é
                         ás
                         á
                         emos 
                         éis
                         án

Slide 28 - Slide

2. Futuro: enkele uitzonderingen
Er zijn een aantal werkwoorden die onregelmatig zijn in de toekomende tijd.  
Bij deze werkwoorden pak je niet het hele werkwoord, maar:
 de volgende stam+uitgangen (é, ás, á, emos, éis, án)

caber >  cabr-                            querer> querr- 
decir >   dir-                                saber > sabr-
hacer>   har-                              salir > saldr-
haber (hay)> habr-                 tener > tendr-
poder >  podr-                          venir> vendr-
poner>  pondr-

Slide 29 - Slide

Si termino/terminaré a las 10, nos vamos / iremos a la playa.
A
termino, nos iremos
B
termino, nos vamos
C
terminaré, nos vamos
D
terminaré, nos iremos

Slide 30 - Quiz

Si mañana estoy/estaré enfermo, no voy/iré al cole.
A
estoy, voy
B
estoy, iré
C
estaré, voy
D
estaré, iré

Slide 31 - Quiz

querer - nosotros

Slide 32 - Open question

La semana que viene ... (hacer) buen tiempo.

Slide 33 - Open question

¡Ya está!

Dank jullie wel voor het gezellige jaar en tot volgend schooljaar :)

¡Buenas vacaciones!

Slide 34 - Slide