Periode_4_les_1

Periode_4_Lektion_1
Begrüssung und Vorstellung 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
DuitsMBOStudiejaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Periode_4_Lektion_1
Begrüssung und Vorstellung 

Slide 1 - Slide

1. Die Vorstellung
1/1 Wer sind sie?
Vul het formulier in in het Duits 
op pagina 7  (Seite 7) samen 
met je buurman/buurvrouw in.

5 min
Daarna bespreking
Klaar ga verder 
met opdracht 1/2 Seite 8.




Vorname
voornaam
Familienname/Nachname
achternaam
Familienstand
burgelijke stand
ledig/verheiratet
Ort
plaats
Ausbildung
opleiding
Abschluss
diploma

Slide 2 - Slide

Seite 8: Mitarbeiter stellen sich vor
Wortschatz:
ledig
aber
schon

Slide 3 - Slide

Vertaal in het Nederlands
ledig

Slide 4 - Open question

Vertaal in het Nederlands
schon

Slide 5 - Open question

Vertaal in het Nederlands
aber

Slide 6 - Open question

Seite 8: Mitarbeiter stellen sich vor
Werkwoorden



heissen
heten
zwak
arbeiten
werken
zwak
wohnen
wonen
zwak
lesen
lezen
sterk
werden
worden/zullen
sein
zijn

Slide 7 - Slide

zwakke werkwoorden
zwakke werkwoorden hebben een vast schema net als in het Nederlands:
spelen-speelde-gespeeld   (ge+ stam+d) nederlands
trainen-trainde-getraind (ge+ stam + d) nederlands
in het Duits
spielen- spielte-gespielt
sterke werkwoorden moet je uit je hoofd leren en hebben geen vast schema.
Bijvoorbeeld:
eten- at- gegeten
lopen-liep-gelopen

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Werkwoorden
ich                 stam + e
du                  stam + st
er/ sie/ es   stam + t
wir                 stam + en  (/n)
ihr                  stam + t
sie/Sie         stam + en  (/n)

Slide 10 - Slide

Stam -d of -t
Er zijn 3 uitzonderingen met de uitgang wanneer de stam op een -d of -t  eindigt. Bekijk de tabel hiernaast goed.

  • Wat is er anders?
  • Bij du, er/sie/es en ihr komt er een extra -e- tussen de stam en de uitgang. De uitgangen blijven hetzelfde. 
  • Waarom zou dat anders zijn?
  • Duitsers kunnen het woord anders niet goed uitspreken.
Pers. vnw
basisregel
stam op   -d of -t 
ich
e
e
du
st
st
er/sie/es
t
t
wir
en
en
ihr
t
t
sie/Sie
en
en

Slide 11 - Slide

Wohnen
stam= wohnen - en = wohn

ich                       wohne
du                       wohnst
er/sie/es           wohnt
wir                      wohnen
ihr                       wohnt
sie/Sie              wohnen

Slide 12 - Slide

Stappenplan zwakke werkwoorden
Stap 1: Neem het hele werkwoord
Stap 2: Haal de stam (-en) weg 
Stap 3: Plak de passende uitgang achter de stam 

bv.
1. wohnen      2. wohn        3. wohn + e/st/t/en/t/en
1. reden          2. red             3. red + e/est/et/en/et/en

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Vervoeg het werkwoord:
er ... (melden)
A
meldst
B
meldt
C
melted
D
meldet

Slide 17 - Quiz

Vervoeg: Ik woon
A
Du wohnst
B
Wir wohnen
C
Ich wohne
D
Ich wohnst

Slide 18 - Quiz

Vervoeg het werkwoord 'arbeiten': er.........
A
arbeitet
B
arbeite
C
arbeitt

Slide 19 - Quiz

v.t van haben en sein

Slide 20 - Slide

werden

Slide 21 - Slide