Oefenen voor toets 5

Oefenen voor toets 5
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Oefenen voor toets 5

Slide 1 - Slide

Tekstopbouw en hoofdgedachte

Slide 2 - Slide

Opbouw van een tekst
Vaak bestaat een tekst uit drie delen:
  • inleiding
  • middenstuk
  • slot

Slide 3 - Slide

Leerdoelen herhalen
Je weet hoe een tekst is opgebouwd.
Je weet wat de hoofdgedachte is.
Je kan de hoofdgedachte in een tekst vinden. 

Slide 4 - Slide

Inleiding



Middenstuk


Slot
Je maakt kennis met het onderwerp van de tekst. 
- voorbeeld of verhaaltje (anekdote)
Je leest over verschillende delen van het onderwerp: deelonderwerpen.
Het belangrijkste van een tekst wordt vaak herhaald, soms een wens of toekomstbeeld.

Slide 5 - Slide

Deelonderwerpen

Verschillende onderwerpen in het middenstuk.
Een alinea in het middenstuk heeft vaak een deelonderwerp.
Tussenkopjes

Soms hebben alinea's in het middenstuk ook tussenkopjes.
Een tussenkopje is een titel boven een alinea.
Een tussenkopje helpt vaak bij het deelonderwerp.

Slide 6 - Slide

Tekstopbouw:
Wat hoort er niet bij?
A
Inleiding
B
Middenstuk
C
Slot
D
Afbeeldingen

Slide 7 - Quiz

De tekstopbouw bestaat uit:
A
titel - inleiding - tussenkopjes
B
titel - tussenkopjes
C
titel - inleiding - slot
D
inleiding -middenstuk - slot

Slide 8 - Quiz

Hoofdgedachte
Eén zin: 
het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd. 

Slide 9 - Slide


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 10 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
A
Twee scholen in de Randstad verbieden leerlingen examen te doen
B
Een school mag een leerling adviseren af te zien van examen
C
Vijf leerlingen meldden zich de afgelopen maand bij het LAKS
D
Om een hoog slagingspercentage te garanderen, weigeren scholen leerlingen met slechte cijfers examen te laten doen.

Slide 11 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte?
A
Waar ik in mijn hoofd over nadenk waar de tekst over gaat.
B
Een stukje herhaling
C
Het belangrijkste van de tekst in twee zinnen.
D
Het belangrijkste van de tekst over het onderwerp in één zin.

Slide 12 - Quiz

Wat is een deelonderwerp?
A
Het onderwerp van de tekst
B
De titel van de tekst
C
Het onderwerp van een alinea
D
De bron van de tekst

Slide 13 - Quiz

Tekstverbanden
Tekstverband is de samenhang tussen zinnen en alinea's.
Je ziet op welke manier ze bij elkaar horen. 
Als je let op tekstverbanden kun je de tekst beter begrijpen.

Slide 14 - Slide

Tekstverbanden
Tegenstellend
Iets wordt verteld en daarna wordt iets verteld wat het tegengesteld (het omgekeerde) is.

Opsommend 
Verschillende dingen, kenmerken of oorzaken die bij elkaar horen, worden achter elkaar genoemd. 

Slide 15 - Slide

Tegenstellend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Tegenstellend tekstverband

Geeft een tegenstelling tussen tekstdelen aan. 
maar, 
echter, 
evenwel, 
toch,
daarentegen 
Mijn vriendin zei dat ze het geen enge film vond, toch kneep ze hard in mijn hand tijdens de film. 

Slide 16 - Slide

Opsommend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Opsommend tekstverband

Noemt twee of meer tekstdelen
ook, 
bovendien, 
daarnaast, 
ten eerste, 
ten slotte, 
zowel .... als
Willem heeft veel hobby's. Hij verzamelt treintjes en spaart ook foto's van het koningshuis. Hij speelt bovendien gitaar. 

Slide 17 - Slide

Toelichtend tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Toelichtend tekstverband

Er wordt extra informatie of uitleg gegeven
bijvoorbeeld, zo, 
op deze manier, als,
zoals, neem nou, 
Er zijn veel mensen bij de voorstelling betrokken, zoals acteurs, lichttechnici, en een regisseur. 

Slide 18 - Slide

Chronologisch tekstverband
tekstverband
signaalwoorden
voorbeeld
Chronologisch tekstverband

Gebeurtenissen in een bepaalde tijdsvolgorde
jaartallen, vroeger, later, eerst, daarna, vervolgens, nadat, terwijl 
Om een latte macchiato te maken, moet je eerst koffie zetten, daarna melk opschuimen en vervolgens dit samenvoegen. 

Slide 19 - Slide

Tekstverbanden

Slide 20 - Slide

De signaalwoorden:
als, zoals, bijvoorbeeld en neem nou
horen bij een
A
tegenstellend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 21 - Quiz

De signaalwoorden:
maar, toch, hoewel, daarentegen
horen bij een
A
tegenstellend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 22 - Quiz

De signaalwoorden:
en, daarnaast, verder, ten slotte
horen bij een
A
tegenstellend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 23 - Quiz

De signaalwoorden:
intussen, vervolgens, later, daarna
horen bij een
A
tegenstellend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 24 - Quiz

Weet je dit nog?

Wat is het verschil tussen
 hoofd- en bijzaak?

Slide 25 - Slide

Hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 
noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Slide 26 - Slide

Hoofd- en bijzaken.
Wat is een hoofdzaak eigenlijk?
A
Hoofdzaken geven de belangrijke informatie over het onderwerp van de tekst.
B
Het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd in 1 zin.
C
Hoofdzaken maken de tekst iets duidelijker.
D
Alle bijzaken bij elkaar.

Slide 27 - Quiz

Zijn hoofd of bijzaken belangrijker in een tekst?
A
hoofdzaken belangrijker dan bijzaken
B
bijzaken belangrijker dan hoofdzaken

Slide 28 - Quiz

wat is een kernzin?
A
De eerste zin
B
De belangrijkste zin
C
De belangrijkste zin van een alinea
D
De belangrijkste alinea

Slide 29 - Quiz

Tekstdoelen en tekstsoorten 
activeren         dat je iets gaat doen          advertentie, flyer
amuseren       dat je je vermaakt                strip, boek, gedicht, mop informeren     dat je iets te weten komt      krantenartikel, lesboek
instrueren       dat je iets leert                 recept, gebruiksaanwijzing
overtuigen       dat je zijn mening overneemt     recensie, betoog 


                      

Slide 30 - Slide

Welk tekstdoel heeft een krantenartikel?
A
amuseren
B
instrueren
C
informeren

Slide 31 - Quiz

Welk tekstdoel heeft een recept?
A
informeren
B
instrueren
C
overtuigen

Slide 32 - Quiz

Ben je klaar voor de toets?
A
ja
B
nee

Slide 33 - Quiz