V5 chapitre 4

V5  cours de 8 mai
- reprendre la grammaire de chapitre 3
- entamer la grammaire de chapitre 4 : les verbes impersonnels et l'accord du participe passé 

1 / 23
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

V5  cours de 8 mai
- reprendre la grammaire de chapitre 3
- entamer la grammaire de chapitre 4 : les verbes impersonnels et l'accord du participe passé 

Slide 1 - Slide

chapitre 3 : La voix passive
  1. Il  a oublié son sac au station de service   => Son sac a été oublié au station de service
wat gebeurt er hier? 
=> Het lijdend voorwerp wordt onderwerp. 
=> het hulpwerkwoord être wordt in dezelfde tijd gezet als in de actieve zin (de eerste zin)
Hoe kom je deze constructie tegen?
son sac est oublié/ son sac a été oublié/ son sac était oublié/ son sac fut oublié/ son sac sera oublié

Slide 2 - Slide

Zet de zin in de passieve vorm:
Martien n'a pas vendu son château
(door = par)

Slide 3 - Open question

La concordance des temps
Let op dat je weet wanneer je een subjonctif in de bijzin moet gebruiken en wanneer niet.
De subjonctif wordt gebruikt na werkwoorden die een wens, een beperking of eis, een gevoel of verwachting uitdrukken.
subjectieve werkwoorden: : je souhaite que/je désire que/ j’aimerais/ j’ai peur que/ je crains que/ je redoute que/je regrette que/ je suis désolé qu’il s’en aille/ je veux/ j’ordonne/j’exige/je supplie
objectieve werkwoorden krijgen géén subjonctif :  je constate qu’il est là/ j’observe/je remarque/je crois/je pense/je suppose/j’imagine/j’affirme/je déclare/ je dis

LET OP : na hopen en geloven GEEN SUBJONCTIF : j'espère qu'on se verra bientot - ik hoop dat we elkaar snel zullen zien. Je crois qu'on se verra bientôt : ik geloof dat we elkaar snel zullen zien

Slide 4 - Slide

SUBJONCTIF
LET OP : de nous-en vous-vorm van de subjonctif is gelijk aan de nous en vous vorm van de imparfait. Het enkelvoud en 3e persoon meervoud wordt afgeleid van derde persoon meervoud présent. Behalve bij de onregelmatige werkwoorden, die moet je leren.

IL FAUT QUE is de vorm die het meest voorkomt in combinatie met de subjonctif. Het werkwoord devoir wordt veel minder gebruikt.  in de spreektaal hoor je vaak  'faut que' (de il valt weg)

Slide 5 - Slide

Bien qu'il .......nuit, je suis dehors
A
fait
B
fasse
C
fasses
D
fut

Slide 6 - Quiz

Bien qu'il ................. le français, il n'ose rien dire!
A
comprend
B
comprends
C
comprenne
D
comprennes

Slide 7 - Quiz

Bien qu'il ..... en France, Martien ne parle pas bien français.
A
vit
B
vive
C
vift
D
vécut

Slide 8 - Quiz

Elle ne partira pas avant que vous lui.....
A
ayez fait une proposition raisonnable
B
faites une proposition raisonnable
C
avez fait une proposition raisonnable
D
ferez une proposition raisonnable

Slide 9 - Quiz

vul een vorm van de subjonctif être in :
Nadège fait tout pour que la famille .... heureux

Slide 10 - Open question

il faut que je m'en (aller)
vul de juiste vorm in van de subjonctif aller

Slide 11 - Open question

J'espère que tu ........ (revoir) ta copine
A
revois
B
revoie
C
reverras
D
revoyes

Slide 12 - Quiz

Chapitre 4 
le verbe impersonnel ; falloir/ plaire/pleuvoir/suffire/valoir.

Deze werkwoorden hebben geen 'ik', 'jij' of 'wij'-vorm, ze komen alleen voor in de derde persoon enkelvoud. 
Er wordt meestal 'il 'gebruikt als onderwerp maar Cela of ça komt ook voor bij deze onpersoonlijke werkwoorden. Let op de betekenis kan dan veranderen en het geldt niet voor alle werkwoorden

Slide 13 - Slide

bevallen (leuk vinden)
regenen

waard zijn
voldoende zijn

nodig zijn
s'il vous plaÎt!
ça vaut la peine!
ça suffit maintenant!
il faut que j'y aille!
il pleut des cordes
suffire
falloir
pleuvoir
valoir 
plaire

Slide 14 - Drag question

wanneer komt er een - s achter het voltooid deelwoord in het Frans?
A
als het hww avoir is en het ow meervoud
B
als het hww être is en het ow meervoud
C
als het hww avoir is en het lv mv vóór het ow staat
D
als het hww être is en het ow vrouwelijk

Slide 15 - Quiz

Lise s'est ...................devant le miroir.
A
maquillé
B
maquillée
C
maquiller
D
maquillaie

Slide 16 - Quiz

Les cérises que nous avons ........étaient très bonnes
A
mangé
B
manger
C
mangées
D
mangés

Slide 17 - Quiz

Quels vélos a-t-il .......
A
vendu
B
vendue
C
vendés
D
vendus

Slide 18 - Quiz

Il a ........ combien de vélos?
A
vendu
B
vendus
C
vendues
D
vendés

Slide 19 - Quiz

Ils sont ................ de l'escalier (tomber)

Slide 20 - Open question

Ces deux belles pommes, je les ai ...... (manger)

Slide 21 - Open question

au programme
- volgende week : grammaire bijwoord en bijvoeglijk naamwoord ( als je eerst uitleg nodig hebt dan maak je oefening 26-29 ná de les volgende week vrijdag. Wél eerst bestuderen.
- leren gele blz van unité 4 :blz 54 (formatieve toets eind mei)
- briefje over je familie : beschrijf het eerste en tweede punt zo uitgebreid mogelijk (zonder vertaalprogramma en maak de brief direct in de mail, geen attachments ajb) : vertaal geen nederlandse zinnen: werk met  'chunks' 
Bon weekend

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide