1.3 Moleculaire stoffen

1.3 Moleculaire Stoffen
Systematische Naamgeving (herh.)
Atoombinding
Vanderwaalsbinding
(Koolstof)


1 / 23
next
Slide 1: Slide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.3 Moleculaire Stoffen
Systematische Naamgeving (herh.)
Atoombinding
Vanderwaalsbinding
(Koolstof)


Slide 1 - Slide

3.2 Binding in moleculen 
Systematische Naamgeving
Atoombinding
Polariteit


Slide 2 - Slide

Systematische naamgeving

Slide 3 - Slide

Systematische naamgeving
1. Nooit het telwoord mono- voor het eerste element, wel bij alle volgende


2. Alleen het laatste element heeft de uitgang -ide
 
CO
is koolstofmono-oxide, niet monokoolstofmono-oxide
CSO
is koolstofmonozwavelmono-oxide, niet koolstofmonosulfidemono-oxide

Slide 4 - Slide

Atoombinding in H2

Slide 5 - Slide

Meer atoombindingen
Ook hier geldt dus weer de octetregel!

Slide 6 - Slide

Atoombinding
Gemeenschappelijk elektronenpaar:
2 gedeelde elektronen (van ieder atoom) vormen samen een covalente atoombinding.

Covalentie:
aantal bindingen dat (niet-metaal) atoom kan vormen

Slide 7 - Slide

Structuurformules
Een streepje geeft het gedeelde elektronenpaar weer
Een streepje is dus een binding

Slide 8 - Slide

Covalentie
4 3 2 1

Slide 9 - Slide

Binding tussen moleculen
Algemeen principe:

Hoe sterker de bindingen tussen moleculen zijn, 
des te hoger zijn het smeltpunt en het kookpunt

Slide 10 - Slide

Vanderwaalsbinding 
Deze houdt moleculen bij elkaar. 
Alle moleculen hebben vanderwaalsbindingen

Zowel molecuulmassa als molecuuloppervlak
maken de binding sterker

Slide 11 - Slide

Vanderwaalsbinding
hogere molmassa sterkere binding (en dus hoger kookpunt)

Slide 12 - Slide

Vanderwaalsbinding 
Voorbeeld: hexaan en 2,3-dimethylbutaan
Zelfde massa, maar hexaan heeft een groter oppervlak, dus sterkere vanderwaalsbinding
>

Slide 13 - Slide

Polaire en apolaire stoffen
H2O (polair)
CH4 (apolair)

Slide 14 - Slide

Polaire atoombinding
Het ene atoom trekt harder aan het gedeelde elektronenpaar dan het ander
- Verschuiving  elektronenpaar naar hoogste elektronegativiteit
- "Partiële lading" (δ- en δ+)

Slide 15 - Slide

Elektronegativiteit
Het verschil in elektronegativiteit (ΔEN) bepaalt het soort binding (BiNaS 40A)

ΔEN
Soort binding
Voorbeeld
< 0,4
Apolair
C-H, C-S, C=S
0,4-1,7
Polair
C-F, H-Cl, C-O, C=O
> 1,7
Ion
Na+ Cl-

Slide 16 - Slide

Wat is de covalentie van stikstof?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 17 - Quiz

Welke binding is polair?
A
Tussen 2 atomen met ΔEN 0,4-1,7
B
Tussen 2 niet-metalen
C
Tussen een metaal en een niet-metaal
D
Tussen 2 atomen met ΔEN 0,6-1,5

Slide 18 - Quiz

Welke stof bevat een polaire atoombinding
A
methaan
B
Stikstof
C
propanol
D
propaan

Slide 19 - Quiz

Is de atoombinding tussen C en C polair of apolair?
A
polair
B
apolair

Slide 20 - Quiz

polair
Apolair
Ion
C-O
C-C
C-H
O-H
Na-Cl
C-F
Ca-F

Slide 21 - Drag question

Bij welke fase overgang(en) worden VanderWaals-bindingen verbroken?
A
Van vast naar vloeibaar
B
Van vloeibaar naar gas
C
Van vast naar gas
D
Van gas naar vloeibaar

Slide 22 - Quiz

Welke bindingen worden verbroken bij het koken van deze stof?
A
waterstofbruggen
B
waterstofbruggen en vanderwaals-bindingen
C
vanderwaals-bruggen
D
vanderwaals-bindingen.

Slide 23 - Quiz