Thuisonderwijs w3 les 5

Geld rekenen
1 / 44
next
Slide 1: Slide
RekenenBasisschoolGroep 6-8

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Geld rekenen

Slide 1 - Slide

We maken de sommen op de getallenlijn.
Dit kan op 2 manieren:
- door in stapjes terug te tellen
of 
- door in stapjes door te tellen, dus aanvullen
We werken in ieder geval weer met stapjes, want...
Rekenen = stapjes nemen

Slide 2 - Slide

En waarom moet je dit leren?
Wanneer jij boodschappen gaat doen is het wel handig dat je weet hoeveel geld je terug hoort te  krijgen!

Vergeet niet de som eerst heel goed te lezen!
Je leert welke stappen je moet zetten.

Slide 3 - Slide



Je begint rechts op de getallenlijn.
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.

Schrijf mee op je kladpapier!


320
€3,20
€3,00
€2,75
Eerst de terugtel manier:

Slide 4 - Slide

Nu een som zonder verhaaltje. Je kunt er wel een bij bedenken.🙂
Begin rechts met de stappen:
Maak een getallenlijn op je kladblaadje en schrijf mee. 
1. Trek eerst de hele euro's van het bedrag af.
2. Daarna in twee sprongen de centen: Eerst terug naar de hele euro en daarna nog de rest eraf.
Maak nu in Snappet som 1e en 1f.
€27,10 - €6,00 =
1
€27,10
€21,10
€21,10 - €0,10 =
2
€21,00
€21,00 - €0,15 =
2
€20,85

Slide 5 - Slide

Vond je som 1 e en 1 f nog lastig?


Dan blijf je deze stapjes goed oefenen op je kladblaadje.
Je hoeft de andere manier niet te doen.
Ga door naar de laatste slide.
Vond je 1e en 1f een makkie?

.



Dan volgt hierna nog een andere manier van uitrekenen.

Slide 6 - Slide

Dit is de aanvul manier:
Je begint links met de stappen.
1. Vul eerst aan met de centen.
2. Vul daarna aan met euro's.

Maak een getallenlijn op je kladblaadje en schrijf mee. 
Hoeveel heb je totaal erbij gedaan?
€4,90
+ €0,10 =
= €5,00
+ 1,00 =
= €6,00

Slide 7 - Slide

Aftrekken of aanvullen?

Kies de manier die voor jou het beste werkt!

Slide 8 - Slide

wat kan je niet doen bij een bank?
A
geld opnemen
B
geld laten maken
C
geld lenen
D
een cheque inleveren

Slide 9 - Quiz

Afronden met contant geld
Tegenwoordig hebben wij 
in Nederland geen 1 en 2 
centen meer, 5 cent 
hebben we nog wel. 
Daarom moeten bedragen 
worden afgerond. 
Tegenwoordig hebben wij
in Nederland geen 1 en 2
centen meer, 5 cent
hebben we nog wel.
Daarom moeten bedragen
worden afgerond.
Let op: 
Afronden doe je pas aan het
eind van een berekening 
Afronden met contant geld

Slide 10 - Slide

Afronden met geld doen we per......
A
€0,01 cent
B
€0,05 cent
C
€0,10 cent
D
We ronden niet af met geld

Slide 11 - Quiz

ga staan als.......
Het is een warme zomerdag. Meester Bauke trakteert groep 6b op ijsjes. De ijsjes kosten samen 7 euro. Meester Bauke betaalt met 10 euro. Hoeveel krijgt hij terug?
staan:
13 euro
zitten:
3 euro

Slide 12 - Slide

ga staan als.......
Ik ga naar de winkel voor boodschappen. De boodschappen kosten 15 euro. Ik betaal met 30 euro. Hoeveel krijg ik terug?



staan:
15 euro
zitten:
25 euro

Slide 13 - Slide

ga staan als.......
Groep 6b wil slime gaan maken. De ingrediënten kosten samen  € 6,50. De klas geeft 15 euro. Hoeveel krijgt 6b terug?
staan:
€ 8,50
zitten:
€ 9,50

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Video

In welke jaar is de Euro ingevoerd?
A
1999
B
2002
C
2004
D
2010

Slide 20 - Quiz

Slide 21 - Link

JE KRIJGT EEN MAIL MET EEN AANBOD VAN JE TELEFOONPROVIDER. JE KUNT VANDAAG NOG JE CONTRACT VERLENGEN EN EEN NIEUWE TELEFOON UITZOEKEN. JIJ..
A
Klikt de mail ongelezen weg. Jouw telefoon uit 2010 doet het nog prima.
B
Je zit al op de fiets naar de winkel.
C
Je doet onderzoek op internet. Is het ergens anders niet goedkoper?
D
Je vraagt bij je ouders voor informatie wat je kunt doen.

Slide 22 - Quiz

MAAK AF.
ALS IK DE STAD IN GA, DAN…
A
Kom ik nooit met lege handen thuis.
B
koop ik vaker niets dan iets.
C
koop ik alleen iets wanneer het écht leuk is.
D
Ik ga nooit de stad in omdat ik weet dat ik altijd iets koop..

Slide 23 - Quiz

Wat is jouw duurste aankoop ooit geweest?

Slide 24 - Open question

Onze Euro munten

Slide 25 - Slide

Onze Euro biljetten

Slide 26 - Slide

Zelf aan de slag met geldrekenen

Slide 27 - Slide

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 28 - Slide

A
Kijk goed naar de volgende euromunten en naar debijhorende letter
B
C
D

Slide 29 - Slide

Welke munt is het meest waard?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 30 - Quiz

Kijk goed naar de volgende euro biljetten en naar de bijhorende letter
A
C
B
D

Slide 31 - Slide

Welk biljet is het minst waard?
A
A
B
B
C
C
D
D

Slide 32 - Quiz

2 X = ? x

Slide 33 - Open question

Je hebt


Je koopt 2 pizza's á 8€. Heb je genoeg geld?
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quiz

Iets moeilijker nu...

Slide 35 - Slide

Slide 36 - Video

Hoe kan ik geldbedragen samen optellen?
Hoe kan ik geldbedragen optellen?
Je doet een klusje voor je familie en krijgt hier geld voor:
Papa : €2,-
Mama: €2,-
Oma: €2, 50
Tante Mies: €1, 50

Slide 37 - Slide

Stap 1
Stap 1 - Tel de euro's bij elkaar op






= €7

Slide 38 - Slide

Stap 2
Stap 2 - Tel alle centen bij elkaar op.



= €1,-

Slide 39 - Slide

Stap 3
Stap 3- Tel de euro's en de centen bij elkaar op.

€7,-  
€1,-
€8,-

Slide 40 - Slide

In mijn beurs zit:

Wat kan ik kopen?
A
2 paar schoenen. De schoenen kosten € 26,- per paar.
B
Twee truien De truien kosten €27,50 per stuk
C
Een broek van 45,- en een paar sokken van €7,50
D
Een trui van €27,50 en een broek van €20,-

Slide 41 - Quiz

Je moet € 4,10 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 5,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,10 bij.
A
€1,10
B
€0,90
C
€0,10
D
€1,00

Slide 42 - Quiz

Je moet € 5,20 betalen.
Je geeft de kassamedewerker € 10,-.
De kassamedewerker vraagt er € 0,20 bij.
Hoeveel geld krijg je terug?
Denk aan de komma's en het Euroteken!

Slide 43 - Open question

Hoeveel is dit samen?

Slide 44 - Slide