Dagen/maanden/familie

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Days of the week

Donderdag

Zaterdag

Maandag

Zondag

Woensdag

Dinsdag

Vrijdag

Sunday

Monday

Tuesday

Wednesday

Thursday

Friday

Saturday

De seizoenen in Nederland

Winter

Lente

Zomer

Herfst

Fill in the correct question words to make wh-questions that match the answers.

1.  ________  is de tijd? Het is 2 uur.

2. ______   is het met jou? Het gaat goed.

3. ______   is het feest? In Amsterdam.

4. ________   film wil je kijken? Titanic of Braveheart?

5. ________ is jouw vader? Hij is mijn vader.

6. _________ is het feest? In augustus.

 

Tekst

Wie

Wat

Welke 

Waar

Hoe

Wanneer

Vertaal:
uncle

1. Oom
2. Neef
3. Nicht
4. moeder

Vertaal:
sister

1. moeder
2. opa
3. oma
4. zus

Vertaal:
broer

1. oom
2. broer
3. zus
4. vader

vertaal:
parents

1. tantes
2. ooms
3. grootouders
4. ouders

broers

vader

oma

gezin

Vertaal:
aunt

1. tante
2. grootmoeder
3. nichtje
4. neefje

Vertaal:
niece

1. nichtje
2. neefje
3. broertje
4. zusje

Vertaal:
stepmother

1. stiefmoeder
2. stiefvader
3. stiefbroer
4. stiefzus

Vertaal:
granddaughter

1. grootmoeder
2. kleinzoon
3. grootdochter
4. kleindochter

vertaal: grandfather

1. opa
2. grootvader
3. grootmoeder

Sleep het woord naar het goede plaatje.

gezin

oma

opa

konijn

zus

hond

broer

vader

moeder

The Brother

The family

the grandchild

The grandparents

The mother

The Sister

The son

The first name

The daughter

The father

het kleinkind

de moeder

de broer

de grootouders

het gezin, de familie

de zus

de zoon

de voornaam

de dochter

de vader