8 december 2022

Werkwoorden

Lowan
 het huis
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo b, k, gLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Werkwoorden

Lowan
 het huis

Slide 1 - Slide

blijven

ik blijf
jij blijft
hij blijft
zij blijft
wij blijven
jullie blijven
zij blijven
wonen

ik woon
jij woont 
hij woont
zij woont
wij wonen
jullie wonen
zij wonen

Slide 2 - Slide

slapen

ik slaap
jij slaapt
hij slaapt
zij slaapt
wij slapen
jullie slapen
zij slapen
opruimen

ik ruim op
jij ruimt op
hij ruimt op
zij ruimt op
wij ruimen op
jullie ruimen op
zij ruimen op

Slide 3 - Slide

verhuizen

ik verhuis
jij verhuist
hij verhuist
zij verhuist
wij verhuizen
jullie verhuizen
zij verhuizen
schoonmaken

ik maak schoon
jij maakt schoon
hij maakt schoon
zij maakt schoon
wij maken schoon
jullie maken schoon
zij maken schoon

Slide 4 - Slide

wassen

ik was
jij wast
hij wast
zij wast
wij wassen
jullie wassen
zij wassen
opstaan

ik sta op
jij staat op
hij staat op
zij staat op
wij staan op
jullie staan op
zij staan op

Slide 5 - Slide

strijken

ik strijk
jij strijkt
hij strijkt
zij strijkt
wij strijken
jullie strijken
zij strijken
zijn

ik ben
jij bent
hij is
zij is
wij zijn
jullie zijn
zij zijn

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

zinnen maken met voorzetsels
de jas  
hangt
aan de kapstok
het bed
staat
in de slaapkamer
het speelgoed
zit
in de speelgoedkist
de stoel
staat
onder de tafel
nu jij!

Slide 8 - Slide

zinnen maken met ZiS
waar staat ..... ?
in
op
onder
naast
voor
achter
tussen

Slide 9 - Slide

zinnen maken met ZiS
waar staat ..... ?
in
op
onder
naast
voor
achter
tussen

Slide 10 - Slide

Wat moet de man meenemen uit de keuken?

Slide 11 - Slide

zinnen maken 
wonen -woon               
kopen -koop
verhuizen- verhuis
zitten - zit
lopen - loop
opruimen - ruim op
schoonmaken  -maak schoon

Slide 12 - Slide

  1. Met een sleutel doe je de deur op slot. 
  2. Met de trap kan je naar boven. 
  3. Op het bed ligt een kussen. 
  4. De schoorsteen staat op het dak. 
  5. Het tapijt ligt op het plafond. 
  6. De auto staat in de huiskamer. 
  7. De schilder werkt met verf. 
  8. Water komt uit de kraan. 
  9. In de slaapkamer staat een boom.
  10. Voor het raam hangen gordijnen.
11.Het kussen ligt in de koelkast.
12.In de keuken is een aanrecht. 
13.Gras groeit in de tuin. 
14.In de badkamer is een douche. 
15. Het fornuis staat in de badkamer. 

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Luister
Wat heb je gehoord?

Slide 15 - Slide

Luister nog een keer
en lees mee.
Onderstreep de
moeilijke woorden.

Slide 16 - Slide

Welke woorden vind je
moeilijk?

Slide 17 - Slide

We gaan de tekst
samen lezen.

Slide 18 - Slide

De kamer van Lukas is groot en licht
A
goed
B
fout

Slide 19 - Quiz

De kledingkast van Lukas staat rechts.
A
goed
B
fout

Slide 20 - Quiz

De spullen van Lukas liggen in de kast.
A
goed
B
fout

Slide 21 - Quiz

De kamer van Nadine is niet zo groot.
A
goed
B
fout

Slide 22 - Quiz

Nadine heeft 100 boeken.
A
goed
B
fout

Slide 23 - Quiz

Nadines bed staat rechts.
A
goed
B
fout

Slide 24 - Quiz

Wie heeft een wastafel?
A
Lukas
B
Nadine

Slide 25 - Quiz

vraagwoorden
Wie is dat? 
Dat is Jan.
Wat is dat?
Dat is een stoel
Waar is dat? 
In Hoogeveen


Hoe ga je naar school
Hoelang woon je in Nederland?
Wanneer is dat?
Dat is morgen.
Waarom doe je dat?
Ik ben boos 
Welke kleur is dat?
Rood
Hoe ga je naar school?
op de fiets.
Hoelang woon je in Nederland?
twee maanden

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Video

ik
hij
woon
blijf
woont
blijft

Slide 28 - Drag question

wij
hij
ruimen op
slapen
slaapt
ruimt op

Slide 29 - Drag question

ik
jij
maakt schoon
verhuist
maak schoon
verhuis

Slide 30 - Drag question

jij
jullie
wassen
staan op
wast
staat op

Slide 31 - Drag question