Thema 2 les 7

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Thema 2 les 7

Kwispelen

Als een hond zijn staart snel heen en weer beweegt.

Is het een ...

zelfstandig naamwoord

bijvoeglijk naamwoord

werkwoord

?

Doel

Ik kan van twee zinnen één zin maken met een voegwoord. 

De voegwoorden: en, maar, of, want

Voorbeeld

Mijn moeder kan praten met doven. Mijn moeder kan praten met slechthorende.

-->

Mijn moeder kan praten met doven en ze kan praten met slechthorende.

Mijn moeder kan praten met doven en slechthorende.

Voorbeeld

Ik kan gebarentaal. Ik kan gebarentaal niet zo goed als mijn moeder.

-->

Ik kan gebarentaal, maar niet zo goed als mijn moeder.

Voorbeeld

Mijn moeder praat met de mond. Mijn moeder praat met gebaren.

-->

Mijn moeder praat met haar mond of ze praat met gebaren.

Voorbeeld

Mijn moeder is beroemd. Mijn moeder komt op tv.

-->

Mijn moeder is beroemd want ze komt op tv.

Oefenen

De kinderen zwaaien met hun handen. Ze trekken rare gezichten.

-->

Oefenen

Ik houd een spreekbeurt over de doventolk. De meester heeft het me gevraagd.

-->

Wat is het voegwoord:
Ze doet de deur open en laat de kinderen binnen.

Haar kleinzoon zegt iets, ...... ze verstaat het niet.

1. en
2. of
3. want
4. maar

Mevrouw de Jager praat heel hard ..... wijst naar haar oren.

1. en
2. of
3. want
4. maar

Ze heeft haar gehoorapparaat niet in, ..... de batterijen zijn leeg.

1. en
2. of
3. want
4. maar

Nu moet haar kleinzoon heel hard praten, ..... dat vindt hij niet erg.

1. en
2. of
3. want
4. maar

Ik kan twee zinnen samenvoegen met een voegwoord.

Ik vind het lastig.

Ik kan het redelijk.

Ik kan het al goed.