This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Los números 1-20 + ser y estar
Slide 1 - Slide
Los números 1-20
Slide 2 - Slide
Los números 1-20?
Slide 3 - Mind map
los números 1 - 6
uno - dos - tres
cuatro - cinco - seis
Slide 4 - Slide
los números 7 - 10
siete
ocho
nueve
diez
Slide 5 - Slide
los números 11 - 13
once
doce
trece
Slide 6 - Slide
los números 14 - 16
catorce
quince
dieciseis
Slide 7 - Slide
los números 17 - 19
diecisiete
dieciocho
diecinueve
Slide 8 - Slide
Welk nummer is: 'veinte?'
Slide 9 - Open question
Hoe zeg je nummer 11 in het Spaans?
A
uno
B
trece
C
nueve
D
once
Slide 10 - Quiz
1. Hoe schrijf je het nummer 17 in het Spaans?
A
dieciséis
B
diecisiete
C
dieciseis
D
diecisiette
Slide 11 - Quiz
Hoe schrijf het nummer 20 in het Spaans?
A
veite
B
tente
C
veinte
D
veinten
Slide 12 - Quiz
Schrijf je de getallen 0 t/m 20 allemaal aan elkaar?
A
Sí
B
No
Slide 13 - Quiz
Kies het antwoord waarbij de getallen in de juiste volgorde staan: cuatro, siete, veinte, dos, trece
A
14-6-20-2-3
B
4-7-20-2-13
C
4-6-10-2-3
D
14-7-10-2-13
Slide 14 - Quiz
Kies het antwoord waarbij de uitgeschreven getallen in de juiste volgorde staan: 5-1-19-12-16
A
cinco-uno-diecinueve-doce-dieciseis
B
uno-cinco-diecinueve-doce-diez
C
quince-uno-diecinueve-doce-diez
D
cinco-uno-dieciocho-doce-dieciseis
Slide 15 - Quiz
¿Cuántos perros hay?
A
cuatro
B
dos
Slide 16 - Quiz
¿Cuántos chicos hay?
A
cinco
B
nueve
Slide 17 - Quiz
¿Cuántos coches hay?
A
siete
B
ocho
Slide 18 - Quiz
Schrijf je telefoonnummer uit cijfers en daarachter in letters.
Slide 19 - Open question
Nog 1 keer samen tot 20 tellen
Slide 20 - Slide
SER vs. ESTAR
Seren estar zijn onregelmatige werkwoorden en betekenen allebei zijn, maar ze worden in verschillende situaties gebruikt.
SER
ESTAR
Wordt gebruikt voor zaken die te maken hebben met identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst). Ook gebruikt bij: tijd, datum, bezit en eigenschappen.
Blijvend.
Wordt gebruikt voor het aangeven van plaats van iets of iemand (zich bevinden) , burgerlijke staat of voor
een toestand (gevoel, stemming, emotie) in een bepaalde situatie.
Bekijk de kennisclip!
Slide 21 - Slide
Vervoegingen 'ser' en 'estar'
Slide 22 - Slide
Ser = zijn
Yo
Soy
Ik ben
Tú
Eres
Jij bent
Él/ella/usted
Es
Hij/zij/u bent
Nosotros
Somos
Wij zijn
Vosotros
Sois
Jullie zijn
Ellos/ellas
Son
Zij zijn (mv)
Slide 23 - Slide
Ser
Ser = zijn
Slide 24 - Slide
Ser
1. Ana (ser) profesora de español.
2. Yo (ser) de Holanda.
3. Vosotros (ser) españoles.
4. Nosotros (ser) amigos.
5. Tú (ser) médico.
6. Antonio y Marcos (ser) hermanos.
Slide 25 - Slide
Wanneer gebruik je 'ser'?
A
Bij een tijdelijke toestand.
B
Bij een eigenschap die langdurig of voor altijd is.
C
Bij een locatie.
D
Bij een naam die voorafgegaan wordt door een lidwoord.
Slide 26 - Quiz
Wanneer gebruik je SER? Geef een paar voorbeelden.
Slide 27 - Open question
Estar
Estar = zijn/zich bevinden
ik ben
Jij bent
hij/zij/ het is/ u bent
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Yo
Tú
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están
Slide 28 - Slide
Estar (zijn) gebruik je bij:
A
Gezondheid, nationaliteit, eigenschap
B
Gezondheid, beroep, tijd & datum
C
Gezondheid, gevoelens, zich bevinden
D
Gezondheid, nationaliteit, zich bevinden
Slide 29 - Quiz
(estar)
Mis compañeros _____ en el hotel.
A
está
B
están
C
hay
D
estamos
Slide 30 - Quiz
Wanneer gebruik je 'estar'?
A
Bij een eigenschap die langdurig is
B
Bij een tijdelijke toestand of op een bepaald moment
C
Bij een naam die voorafgegaan wordt door een lidwoord
D
Bij een locatie
Slide 31 - Quiz
Tú......(estar) en España.
A
estoy
B
está
C
estamos
D
estás
Slide 32 - Quiz
Verschillen tussen SER en ESTAR
SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat
Slide 33 - Slide
Kies tussen ser en estar: Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es
Slide 34 - Quiz
SER of ESTAR: La clase ____ aburrida (saai).
A
es
B
está
Slide 35 - Quiz
Kies tussen ser en estar: Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres
Slide 36 - Quiz
Ken je de getallen 1 tot en met 20? Geeft antwoord en leg uit:
Slide 37 - Open question
Kun je het onregelmatige werkwoord ser vervoegen en gebruiken?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
Slide 38 - Quiz
Kun je het onregelmatige werkwoord estar vervoegen en gebruiken?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje
Slide 39 - Quiz
Geef je mening over de de les? pluspunten en minpunten