Los números 1-20 + ser y estar 22-11-2023

Los números 1-20 + ser y estar
1 / 40
next
Slide 1: Slide
SpaansMBOStudiejaar 1

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Los números 1-20 + ser y estar

Slide 1 - Slide

Los números 1-20

Slide 2 - Slide

Los números 1-20?

Slide 3 - Mind map

los números 1 - 6
uno - dos - tres  

cuatro - cinco - seis


Slide 4 - Slide

los números 7 - 10
siete 
ocho
nuev
diez 

Slide 5 - Slide

los números 11 - 13
onc

doce

trece

Slide 6 - Slide

los números 14 - 16
catorce

quince

dieciseis

Slide 7 - Slide

los números 17 - 19
diecisiete

dieciocho

diecinueve

Slide 8 - Slide

Welk nummer is: 'veinte?'

Slide 9 - Open question

Hoe zeg je nummer 11 in het Spaans?
A
uno
B
trece
C
nueve
D
once

Slide 10 - Quiz

1. Hoe schrijf je het nummer 17 in het Spaans?
A
dieciséis
B
diecisiete
C
dieciseis
D
diecisiette

Slide 11 - Quiz

Hoe schrijf het nummer 20 in het Spaans?
A
veite
B
tente
C
veinte
D
veinten

Slide 12 - Quiz

Schrijf je de getallen 0 t/m 20 allemaal aan elkaar?
A
B
No

Slide 13 - Quiz

Kies het antwoord waarbij de getallen in de juiste volgorde staan:
cuatro, siete, veinte, dos, trece
A
14-6-20-2-3
B
4-7-20-2-13
C
4-6-10-2-3
D
14-7-10-2-13

Slide 14 - Quiz

Kies het antwoord waarbij de uitgeschreven getallen in de juiste volgorde staan: 5-1-19-12-16
A
cinco-uno-diecinueve-doce-dieciseis
B
uno-cinco-diecinueve-doce-diez
C
quince-uno-diecinueve-doce-diez
D
cinco-uno-dieciocho-doce-dieciseis

Slide 15 - Quiz


¿Cuántos perros hay?

A
cuatro
B
dos

Slide 16 - Quiz



¿Cuántos chicos hay?
A
cinco
B
nueve

Slide 17 - Quiz



¿Cuántos coches hay?

A
siete
B
ocho

Slide 18 - Quiz

Schrijf je telefoonnummer uit cijfers en daarachter in letters.

Slide 19 - Open question

Nog 1 keer samen tot 20 tellen

Slide 20 - Slide

SER   vs.   ESTAR
Ser en estar zijn onregelmatige werkwoorden en betekenen allebei zijn, maar ze worden in verschillende situaties gebruikt.






                         SER
                         ESTAR
Wordt gebruikt voor zaken die te maken hebben met identiteit (nationaliteit, geslacht, beroep en afkomst). Ook gebruikt bij: tijd, datum, bezit en eigenschappen.
Blijvend.
Wordt gebruikt voor het aangeven van plaats van iets of iemand (zich bevinden) , burgerlijke staat of voor
een toestand (gevoel, stemming, emotie) in een bepaalde situatie.
Bekijk de kennisclip!

Slide 21 - Slide

Vervoegingen 'ser' en 'estar' 

Slide 22 - Slide

Ser = zijn
Yo 
Soy
Ik ben
Eres
Jij bent
Él/ella/usted
Es
Hij/zij/u bent
Nosotros
Somos
Wij zijn
Vosotros
Sois
Jullie zijn
Ellos/ellas
Son
Zij zijn (mv)

Slide 23 - Slide

Ser
Ser = zijn

Slide 24 - Slide

Ser
1.  Ana (ser) profesora de español.
2.  Yo (ser) de Holanda.
3.  Vosotros (ser) españoles.
4.  Nosotros (ser) amigos.
5.  Tú (ser) médico.
6.  Antonio y Marcos (ser) hermanos.

Slide 25 - Slide

Wanneer gebruik je 'ser'?
A
Bij een tijdelijke toestand.
B
Bij een eigenschap die langdurig of voor altijd is.
C
Bij een locatie.
D
Bij een naam die voorafgegaan wordt door een lidwoord.

Slide 26 - Quiz

Wanneer gebruik je SER?
Geef een paar voorbeelden.

Slide 27 - Open question

Estar
                  Estar = zijn/zich bevinden



ik ben
Jij bent
hij/zij/ het is/ u bent
Wij zijn
Jullie zijn
Zij zijn
Yo
Él/ella/usted
Nosotros
Vosotros
Ellos/ellas/ustedes
estoy
estás
está
estamos
estáis
están

Slide 28 - Slide

Estar (zijn) gebruik je bij:
A
Gezondheid, nationaliteit, eigenschap
B
Gezondheid, beroep, tijd & datum
C
Gezondheid, gevoelens, zich bevinden
D
Gezondheid, nationaliteit, zich bevinden

Slide 29 - Quiz

(estar)

Mis compañeros _____ en el hotel.
A
está
B
están
C
hay
D
estamos

Slide 30 - Quiz

Wanneer gebruik je 'estar'?
A
Bij een eigenschap die langdurig is
B
Bij een tijdelijke toestand of op een bepaald moment
C
Bij een naam die voorafgegaan wordt door een lidwoord
D
Bij een locatie

Slide 31 - Quiz

Tú......(estar) en España.
A
estoy
B
está
C
estamos
D
estás

Slide 32 - Quiz

Verschillen tussen SER en ESTAR

SER -> permanente eigenschappen
ESTAR -> tijdelijke staat

Slide 33 - Slide

Kies tussen ser en estar:
Pedro ........ mi hermano
A
está
B
es

Slide 34 - Quiz

SER of ESTAR: La clase ____ aburrida (saai).
A
es
B
está

Slide 35 - Quiz

Kies tussen ser en estar:
Maria _____ en mi casa.
A
es
B
está
C
ser
D
eres

Slide 36 - Quiz

Ken je de getallen 1 tot en met 20?
Geeft antwoord en leg uit:

Slide 37 - Open question

Kun je het onregelmatige werkwoord ser vervoegen en gebruiken?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 38 - Quiz

Kun je het onregelmatige werkwoord estar vervoegen en gebruiken?
A
Ja
B
Nee
C
Een beetje

Slide 39 - Quiz

Geef je mening over de de les?
pluspunten en minpunten

Slide 40 - Open question