RESUMEN PA 1- CAPÍTULO 1 (2HV)

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1
Capítulo
1 / 45
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

This lesson contains 45 slides, with text slides and 4 videos.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

(ree- soe-men) (= samenvatting)
1
Capítulo

Slide 1 - Slide

CONTENIDOS:
  • Lidwoorden (Bepaald/ onbepaald)
  • Enkelvoud/Meervoud maken bij het zelfstandig nw.
  • Mannelijk/vrouwelijk bij zelfstandig nw. én uitzonderingen 
  • Getallen 0-20
  • Persoonsvormen
  • Werkwoord SER (onregelmatig)
  • Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR, -ER, -IR
  • wederkerend werkwoord "Llamarse" (2 antwoorden!)

Slide 2 - Slide

Lidwoorden
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 3 - Slide

Mannelijke & vrouwelijke lidwoorden 


Mannelijke en vrouwelijke lidwoorden (PA, pag. 13 en pag 11-14 gele boekje)

Slide 4 - Slide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Enkelvoud / meervoud
+
Mannelijk / vrouwelijk

Slide 5 - Slide

Hoe herken je mannelijke/ vrouwelijke woorden?
Mannelijke woorden eindigen meestal op 
L-O-N-E-R-S, bv:
hotel, 
chico, juego
régimen,
participante, paquete
presentador, caos
Vrouwelijke woorden eindigen meestal op
D-IÓN-Z-A, bv:
libertad, ciudad
reacción, estación
paz, luz
chica,  tienda, playa

Slide 6 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke woorden 
De uitzonderingen:
Mannelijk

El día - de dag 
El problema - het probleem 
El sistema - het systeem
El mapa - de landkaart 
 Vrouwelijk

La foto - de foto
La radio - de radio
La mot- de motorfiets
La mano - de hand  

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Link

Slide 9 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
Van Enkelvoud 
Meervoud maken


Slide 10 - Slide

Meervoud maken in het Spaans

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

woord eindigt op 
klinker +
woord eindigt op medeklinker +
S
ES

Slide 13 - Slide

woord eindigt op 
klinker + S
woord eindigt op medeklinker + ES
CHICO +S = CHICOS
LIBRO +S = LIBROS
PUEBLO +S = PUEBLOS
MESA +S = MESAS
HERMANA +S = HERMANAS
PARQUE+S = PARQUES


HOTEL +ES = HOTELES
MUJER +ES = MUJERES
PAPEL +ES =PAPELES
CIUDAD +ES = CIUDADES
ESPAÑOL +ES = ESPAÑOLES
INGLÉS +ES = INGLESES
CATALAN +ES= CATALANES



Slide 14 - Slide

Mannelijke en vrouwelijke zelfstandig naamwoorden?
Hoe maak je daar meervoud van in het Spaans?
Mannelijke zelfstandig 
naamwoorden eindigen op:
 -O: zoals EL libro (het boek), EL niño  (de jongen), EL cuaderno (het schrift)
 -L: zoals EL hotel (het hotel), EL árbol (de boom) 
 -AJE: zoals EL equipaje (de bagage), 
EL garaje (de garage)
 -OR: zoals EL amor (de liefde) 
EL vendedor (de verkoper)


Vrouwelijke zelfstandig naamwoorden eindigen op:
-A: zoals LA casa (het huis), LA niña 
(het meisje) LA bicicleta (de fiets)
-SIÓN: LA decisión (de beslissing) 
-CIÓN: LA estación (het station) 
-DAD: LA edad (de leeftijd) LA verdad (de waarheid)
-TAD: LA libertad (de vrijheid),
 -ED: LA pared (de muur)


Ejercicio: Zet de vetgedrukte woorden in het meervoud. 
Schrijf het in je schrift op. gebruik het bepaald en ook het onbepaald lidwoord

Slide 15 - Slide

Los números de cero hasta veinte...
0- cero 
1- uno
6- seis
11- once
16- dieciséis
2- dos 
7- siete
12- doce
17- diecisiete
3- tres
8- ocho
13- trece
18- dieciocho
4- cuatro
9- nueve
14- catorce
19- diecinueve
5- cinco
10-diez
15- quince
20- veinte

Slide 16 - Slide

0

Slide 17 - Video

los pronombres
yo
él, ella, usted
nosotros, nosotras
vosotros, vosotras
ellos, ellas, ustedes
(het persoonlijk voornaamwoord)

Slide 18 - Slide

persoonsvormen (pronombres)
  • yo                             ik
  • tú                              jij 
  • él, ella, usted         hij, zij, u 
  • nosotros, nosotras          wij
  • vosotros, vosotras           jullie
  • ellos, ellas, ustedes         zij, u (meervoud) 

Slide 19 - Slide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Link

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
SER

Slide 22 - Slide

Over SOY had je al 
eerder gehoord , toch?
Weet je nog waarvan...?

Slide 23 - Slide




yo (ik)
tú (jij)
él, ella, usted (hij, zij, u)

nosotros, nosotras (wij)
vosotros, vosotras (jullie)
ellos, ellas,ustedes (zij)
SER (zijn)
persoonsvormen

soy (ik ben)
eres (jij bent)
es (hij, zij is/ u bent)(ev)

somos (wij zijn)
sois (jullie zijn)
son ( zij zijn, u bent) (mv)
vervoeging

Slide 24 - Slide

SER gebruik je bij:
  1. Karakter eigenschappen: jij bent aardig( eres simpático), zij is slim (ella es lista)
  2. Fysieke eigenschappen: hij is groot (él es alto), ik ben dun (yo soy delgado) jij bent jong (tú eres joven)
  3. Nationaliteit: Hij/ zij is Nederlands,(Él es holandés, ella es holandesa), jullie zijn Mexicaans; (vosotros sois mexicanos)
  4. Beroep: Hij is politieagent (Es policía), jij bent lerares (eres profesora), wij zijn leerlingen (somos alumnos)

Slide 25 - Slide

Practicar con el verbo SER
  1. Mis amigos Pedro y David _________________de Madrid.
  2. La ciudad ________________________ muy bonita.
  3. Yo_________________________ un chico simpático.
  4. Mi amigo José___________________ alto y delgado.
  5. Vosotros ___________________ alumnos de español.
  6. Los padres de Elena __________________ ingenieros.
  7. Teresa ________________________ una chica súper inteligente.
  8. ¿Tú__________________________ Luisa?
  9. No, yo no_____________ Luisa, soy Teresa. Luisa ____ mi hermana.
  10. ¿Ustedes ________________ de México?
  11. Sí señor, nosotros __________________ de Guadalajara.
  12. Estos chicos ______________________ mis amigos.
  13. Jugar al fútbol ______ mi pasatiempo favorito.
  14. Carlos y tú ______ muy aburrido.
  15. Este libro ___ de mi hermana. 
Neem deze zinnen
helemaal over in je schrift!

Slide 26 - Slide

Nog meer oefeningen met SER

Slide 27 - Slide

Slide 28 - Link

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Verbuga
Via deze oefenwebsite leer je hoe je werkwoorden als SER, en regelmatige werkwoorden op -AR, -ER en -IR kunt vervoegen.
Gebruik deze site regelmatig; het helpt je bij het leren vervoegen van de werkwoorden!
Klik op de volgende sheet. 

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

LET OP: de volgende twee onderdelen hoef alleen te kennen voor het PW van hoofdstuk 1, niet voor het SO!

Slide 34 - Slide

Regelmatige werkwoorden 
eindigend op -AR, -ER, -IR

Slide 35 - Slide

Persoonsvormen: Ezelsbruggetjes
  • Tú y yo= Jij + ik = wij = nosotros*
  • Juan y tú= andere persoon + jij = jullie = vosotros*
  • María y Pedro= hij + zij = zij (mv) = ellos
  • Adela y Laura= zij + zij = ellas*
  • Juan, señor Rivera= hij = él, óf:  u= usted  
  • Señora Martínez= zij = ella,  óf:  u= usted
  • La ciudad (en andere objecten)= het= dan óók de 3e persoon enkelvoud van het werkwoord gebruiken.


*) Gaat het alleen over vrouwelijke personen in meervoud? Dan gebruik je: nosotras, vosotras, ellas.

Slide 36 - Slide

Verbos -AR-ER -IR
Regelmatige werkwoorden eindigend op -AR , -IR , -ER
Weet je de regel nog?

Slide 37 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR (ER of IR) haal je  de -AR (ER of IR) van het werkwoord af , zodat de stam overblijft: bv HABLAR > HABL, COMER > COM,  VIVIR, VIV.
  • Daarachter zet je dan de vervoeging van de persoonsvorm bij. Dus bij Yo  > O, bij Tú > -AS of ES,  bij él/ella usted > -A, E  etcetera.  

Slide 38 - Slide

Regels regelmatige ww AR, ER, IR:
  • Bij ww op -AR zit in de vervoeging altijd een A behalve bij YO
  • Bij ww op -ER zit in de vervoeging altijd een E behalve bij YO
  • Bij ww op -IR zit in de vervoeging ook een E, behalve bij nosotros (viv)imos) en vosotros (viv(ís) én natuurlijk bij YO

  • Het accent bij de vervoeging van vosotros staat :
  • op de A (-ar) >> Habláis
  • op de E (-er) >> Coméis
  • op de I (-ir) >> vivís

Slide 39 - Slide

Slide 40 - Video

VB: ¿Qué estudia Roberto?  > Él
  1. Victoria y Elena son dos amigas  >
  2. Estos chicos son muy simpáticos >
  3.  ¿A qué hora comen los españoles? >
  4. ¿Cuales idiomas habláis? >
  5. Estas chicas viven en Uithoorn >
  6. Pablo canta una canción preciosa >
  7. ¿Cómo te llamas?
  8. Trabajo mucho en la clase >
  9. Bebemos zumo de naranja y café
Welke persoonsvorm hoort in deze zin?
(kijk naar de namen of werkwoord-uitgangen)

Slide 41 - Slide

mannelijk/ vrouwelijk, enkelvoud meervoud
LLAMARSE

Slide 42 - Slide




yo

él / ella /usted

nosotros/ nosotras

vosotros/ vosotras

ellos/ellas / ustedes




me    llamo   (ik heet)

te      llamas ( jij heet)

se     llama   (hij/ zij/ u heet) 

nos   llamamos (wij heten)

os     llamáis (jullie heten)

se     llaman (zij heten)






        Llamarse = heten
Bij de vervoeging mag je
 me, te, se, nos, os, se, NOOIT weglaten!
maak hierbij ejercicios
24 t/m 26 
gele boekje

Slide 43 - Slide

Slide 44 - Video

mail me dan: p.pattipeilohy@alkwin.nl
¿Hay más preguntas? (zijn er nog vragen?)

Slide 45 - Slide