Les 4 - woorden
1 / 11
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
κρύπτει
A
hij gaat
B
hij verbergt
C
hij zoekt
D
hij doodt
Slide 2 - Quiz
αὐτίκα
A
meteen
B
snel
C
lang
D
sterfelijk
Slide 3 - Quiz
μακρός
A
angstaanjagend
B
daar
C
lang
D
hij roept
Slide 4 - Quiz
ἡ κεφαλή
A
niets
B
daarna
C
het hoofd
D
ieder
Slide 5 - Quiz
ἐνταῦθα
A
rots
B
daar
C
niets
D
één
Slide 6 - Quiz
ἕκαστος
A
ieder, elk
B
onsterfelijk
C
ander
D
hij vindt
Slide 7 - Quiz
τί...;
A
hij zoekt
B
daar
C
wat / waarom?
D
daarna
Slide 8 - Quiz
ἀθάνατος
A
onrechtvaardig
B
onaardig
C
onvriendelijk
D
onsterfelijk
Slide 9 - Quiz
καλεῖ
A
hij zoekt
B
hij roept
C
hij doodt
D
hij vindt
Slide 10 - Quiz
ἄλλος
A
ander
B
ieder
C
jong
D
mooi
