Thema 3 Taalcompleet A2

Thema 3 Taalcompleet A2
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NT2ISK

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 120 min

Items in this lesson

Thema 3 Taalcompleet A2

Slide 1 - Slide

Programma
- Woordenschat oefenen
- Samenwerken
- In groepjes werken

Slide 2 - Slide

Woordenschat
Maak een woordspin

Slide 3 - Slide

Samenwerken:
3.3 Een rapport bespreken
22: We bespreken samen
23: We lezen en bespreken de tekst en de nieuwe woorden

Maak de opdrachten:
24, 25, 26, 28, 29, 30, 31


Slide 4 - Slide

Groep 1: 

  • Maak in je boek opdracht 32.
  • Ga verder met 3.5: bespreek 41 en maak de oefeningen bij de tekst.
Groep 2:

  • 2.15: alles klaar?
  • Maak opdracht 146 in je boek
  • Controleer de checklist "Wat kun je nu?"
  • Extra schrijfoefening

Slide 5 - Slide

Programma
- Woordspin bespreken
- 3.3: oefeningen nakijken
3.4: Om brood te kopen

Slide 6 - Slide

3.2 want, omdat, als
Omdat/want:
Na omdat en als komt een bijzin. Wie of wat komt op de eerste plaats.

Ik ga vandaag niet sporten, omdat ik moe ben.
Ik ga vandaag niet sporten, want ik ben moe.

Als: 
Met als vertel je wanneer iets gebeurt. 
Ik ga uit bed, als mijn wekker gaat.
Mijn vader wordt boos, als ik te laat kom.

Slide 7 - Slide

omdat en als
maak de zinnen af

Slide 8 - Slide

Ik ga morgen niet naar school, omdat......

Slide 9 - Open question

Ik ga naar de supermarkt als........

Slide 10 - Open question

Amira is heel moe, omdat.....................

Slide 11 - Open question

3.4 ...om te...
Na om .... te schrijf je het hele werkwoord. Het hele werkwoord staat op de laatste plaats.
Anne gaat naar school om te leren.
Ik ga naar de bakker om brood te kopen.

Stelt iemand een vraag met waarvoor? Dan kun je antwoord geven met om ... te.
Waarvoor ga je naar school?   Om Nederlands te leren.
Waarvoor gebruik je je pen? Om te schrijven.

Slide 12 - Slide

Programma
- Hoe was je vakantie? Wat heb je gedaan?
- Herhaling: omdat, als, om...te + werkwoord
- 3.7: Berichten voor docenten
- 3.8: Hij zegt dat... Hij vraagt of

Slide 13 - Slide

Opdracht: per 2 cursisten
  1. Praat met elkaar over je vakantie (6 minuten)
  2. Vertel aan de klas 2 activiteiten van je medecursist

Slide 14 - Slide

omdat en als
maak de zinnen af

Slide 15 - Slide

Ik ga morgen niet naar school, omdat...

Slide 16 - Open question

Ik ga naar de markt, als...

Slide 17 - Open question

Amira blijft thuis, want.....................

Slide 18 - Open question

Maak zinnen met 'om........te.....'

Slide 19 - Slide

Ze gebruikt de computer...
(een mail sturen)

Slide 20 - Open question

Hij pakt een hamer...
(de kast maken)

Slide 21 - Open question

Ik ga naar de supermarkt...
(fruit kopen)

Slide 22 - Open question

Ik gebruik mijn telefoon...
(de docent mailen)

Slide 23 - Open question

3.7: Berichten voor docenten
- Lees de tekst zelf in stilte
- Onderstreep de nieuwe woorden
- We bespreken de teksten en de nieuwe woorden
timer
10:00

Slide 24 - Slide

Opdrachten maken
Maak zelf:
60, 61, 62, 64, 65, 66, 67

Maak samen:
63, 68
timer
15:00

Slide 25 - Slide

3.8: Hij zegt dat, hij vraagt of...

Slide 26 - Slide

Toms droom

Tom kan heel goed voetballen. Zijn vriend zegt dat hij de beste van hun team is. Hij denkt dat Tom na de zomervakantie in het eerste team gaat spelen.  
De voetbaltrainer vraagt Tom of hij later een profvoetballer wil worden.

Slide 27 - Slide

Wat zie je ? Let op de werkwoorden
  • Zijn vriend zegt dat      hij de beste van hun team is.
  • Hij denkt dat      Tom in het eerste team gaat spelen.
  • De trainer vraagt of      Tom een profvoetballer wil worden.

Waar staan de werkwoorden
Waar staat de wie/wat?

Slide 28 - Slide

Waar staan de werkwoorden?
Zijn vriend zegt dat     hij   de beste van hun team   is.
Hij denkt dat     Tom   in het eerste team   gaat spelen.
De trainer vraagt of    Tom  een profvoetballer wil worden

Dus... waar staan de werkwoorden na   - hij zegt dat ....
                                                                                 - hij denkt dat ....
        op de laatste plaats!                              - hij vraagt of ....

Slide 29 - Slide

Goed of fout:
Hij vraagt of ik autoverkoper wil worden
A
Goed
B
Fout

Slide 30 - Quiz

Ik vind school leuk, omdat....
A
ik leer daar Nederlands spreken
B
ik daar Nederlands leer spreken

Slide 31 - Quiz

Ik ga naar de kapper als ...
A
mijn haar is lang
B
lang is mijn haar
C
mijn haar lang is
D
mijn haar lang zijn

Slide 32 - Quiz

Goed of fout:
Hij zegt of hij zijn fietsband zelf heeft geplakt.
A
Goed
B
Fout

Slide 33 - Quiz

Gaan we nu iets anders doen?
Hij vraagt of .....
A
iets anders gaan we nu doen
B
gaan we nu iets anders doen
C
we nu iets anders gaan doen
D
nu gaan we iets anders doen

Slide 34 - Quiz

Gaan we nu iets anders doen?
Hij vraagt of....

Hij vraagt of we nu iets anders gaan doen.

Slide 35 - Slide

Maak de zin af en gebruik:
           
Hij zegt dat                                                                                  Hij vraagt of
                                                                                                                 

Slide 36 - Slide

opdrachten maken
opdr 71
opdr 72
opdr 73
opdr 74

Slide 37 - Slide