3.2 opleveren?

3.2 Hoeveel levert het op?
1 / 21
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

3.2 Hoeveel levert het op?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 3.2
  • Ik bereken het bruto- en nettoresultaat?
  • Wat is de arbeidsproductiviteit en hoe kan die toenemen?
  • ik leg uit waarom een hoge arbeidsproductiviteit belangrijk is. 
  • Ik verklaar waarom MVO (maatschappelijk verantwoord ondernemen van belang is). 

Slide 2 - Slide

Van omzet naar nettoresultaat

-Afzet:  aantal verkochte producten

-Omzet:  geld dat binnenkomt uit de verkoop (EXCLUSIEF BTW)

WINSTBEREKENING:

Afzet  x verkoopprijs  =                                                                         Omzet

Afzet x inkoopprijs  =                                                                             Inkoopwaarde -

                                                                                                                          BRUTORESULTAAT

(huurpand, elektriciteit, personeelskosten) =                        Bedrijfskosten -

                                                                                                                         NETTORESULTAAT

                                                            





Slide 3 - Slide

Voorbeeldsom = reken zelf uit

Van een winkel zijn over 2016 de volgende gegevens bekend:

-afzet 3000 stuks.
-Gemiddelde inkoopprijs per stuk is € 35,-
-Gemiddelde verkoopprijs per stuk is € 75,-
-Loonkosten waren € 30.000,-
-Overige kosten € 25.000


Vraag:

Bereken de bruto- en nettowinst! (ALTIJD EXCLUSIEF BTW!)







Slide 4 - Slide

Uitwerking

3000 x 75,-          =  € 225.000,- 

3000 x 35,-          =  € 105.000,-     -

BRUTOWINST     =  € 120.000,- 

Bedrijfskosten  =  €   55.000,-      -

NETTOWINST     =  €   65.000,-

Slide 5 - Slide

aan de slag 

blz 79

Opdracht 2, 3 en 4

10 minuten


LET OP:  Vul het schema in, anders kom je er niet uit, ze vragen gelijk 2 lastige opdrachten.


 







Slide 6 - Slide

Arbeidsproductiviteit
arbeidsproductiviteit = de productie per persoon in een bepaalde tijd.
berekening = totale productie per periode : aantal werkenden 

Des te hoger de arbeidsproductiviteit, des te lager de loonkosten per product = lagere bedrijfskosten = meer winst 

Slide 7 - Slide

Arbeidsproductiviteit
Productie per persoon in een bepaalde tijd



Slide 8 - Slide

Arbeidsproductiviteit is afhankelijk van:
  • toepassing moderne technieken;
  • opleidingsniveau van werkende bevolking;
  • arbeidsverdeling en specialisatie;
  • beloning (salaris en eventuele bonus);
  • arbeidsomstandigheden & werksfeer.

Slide 9 - Slide

Productiecapaciteit
De maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken.
Dit hang af van:

  • het aantal mensuren dat in een bedrijf wordt gewerkt
  • de kapitaalgoederen die worden gebruikt 

Slide 10 - Slide

MVO

Slide 11 - Slide

Aan de slag 3.2
blz 78 t/m 81
opdracht 2 t/m 10 af
10 minuten stilte, daarna fluisteren
klaar? schrijf begrippen over en/of samenvatting. 

Slide 12 - Slide

Wat heb je geleerd?

Slide 13 - Slide

Dhr. McDonalds heeft een hamburgerrestaurant. Elke dag verkoopt hij 2000 hamburgers . De hamburgers koopt hij voor €1.00 in. De verkoopprijs van een hamburger is €1.50. Daarnaast moet hij ook loon betalen en een pand huren, dit kost hem €800,- per dag. Op de hamburgers zit 6% BTW.

Bereken:
1. Omzet 2. Brutowinst 3. Nettoresultaat 4. Consumentenprijs

Slide 14 - Open question

Als de arbeidsproductiviteit toeneemt, kunnen de productiekosten ...
A
dalen.
B
stijgen.
C
gelijk blijven.
D
verdwijnen.

Slide 15 - Quiz

Een bedrijf produceert 30.000 frikadellen. Er werken 25 mensen in de fabriek en 5 op kantoor. Bereken de arbeidsproductiviteit.
A
1.200
B
750
C
1.000
D
6.000

Slide 16 - Quiz

Er is meer vraag is naar producten dan het bedrijf met zijn machines en personeel aan kan, dit noem je:
A
onderbezetting
B
overbezetting

Slide 17 - Quiz

Hoe beïnvloedt concurrentie de arbeidsproductiviteit?
A
doordat je sneller en beter gaat produceren neemt de arbeidsproductiviteit af
B
doordat je beter wil zijn dan je concurrenten, gaat dat vanzelf
C
doordat je beter wil zijn dan je concurrent blijft de arbeidsproductiviteit gelijk
D
doordat je de concurrentie voor wilt blijven, ga je sneller en beter produceren en neemt de arbeidsproductiviteit toe

Slide 18 - Quiz

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
arbeidsvoorwaarden
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 19 - Quiz

Lesdoelen uitwerken
  • Hoe bereken je het bruto- en nettoresultaat?
  • Ken de begrippen omzet, afzet, bedrijfskosten 
  • Wat is de arbeidsproductiviteit 
  • Leg uit  hoe arbeidsproductiviteit kan die toenemen?
  • Wat is de productiecapaciteit van een bedrijf?
  • Wat is kapitaal intensief en wat is arbeidsintensief?

Slide 20 - Slide

3.2 afmaken 
blz 78 t/m 81
opdracht 14 t/m 24

klaar? schrijf de begrippen van h3 over,
maak extra opdrachten ; ander huiswerk 

Slide 21 - Slide