Ik krijg een kop thee van de docent. ...........................................
Ik gooi de bal tegen Berber aan. ...........................................
Wil je een kop thee? Nee, ik wil ................................ kop thee.
Je komt te laat op school. .......................... ik heb me verslapen.
Kan ik je telefoon lenen? Nee, ik heb ...................telefoon bij me.
Je krijgt een compliment van iemand. ..........................................