Ondernemerschap --> Combineren van alle productiefactoren om winst te maken.
Slide 4 - Slide
Wat is de beloning van de productiefactor arbeid?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente
Slide 5 - Quiz
Wat is de beloning van de productiefactor kaptiaal?
A
Pacht
B
Loon
C
Winst
D
Rente
Slide 6 - Quiz
Bedrijfskolom
Bedrijfskolom Alle bedrijven die meewerken aan een product.
Toegevoegde waarde
Doordat bedrijven producten bewerken, krijgen deze
producten meer waarde.
Slide 7 - Slide
Wat is de toegevoegde waarde van de meelfabriek?
A
6500 euro
B
2500 euro
C
4000 euro
D
9000 euro
Slide 8 - Quiz
Afschrijvingen
Jaarlijkse waarde vermindering van kapitaalgoederen.
Restwaarde --> het bedrag dat je bij inruil of verkoop nog terugkrijgt.
Slide 9 - Slide
Berekenen afschrijvingen
afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal jaren
Slide 10 - Slide
Een bedrijfswagen van 20.000,- gaat 5 jaar mee en heeft een restwaarde van €5.000,-. Bereken de afschrijving per jaar.
Slide 11 - Open question
Kapitaal- en arbeidsintensief
Kapitaalintensief --> Er zijn veel kapitaalgoederen nodig om het product te produceren.
Arbeidsintensief --> Er zijn veel mensen nodig om het product te produceren.
Slide 12 - Slide
Een fabriek gebruikt veel machines om een auto in elkaar te zetten.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief
Slide 13 - Quiz
In een bejaardentehuis worden oudere mensen elke ochtend gewassen en aangekleed.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief
Slide 14 - Quiz
Dit jaar was een uitzonderlijk goed jaar voor de perenoogst.
Wat zal er gebeuren met de prijs van peren?
A
Doordat er zoveel peren zijn, kunnen boeren een hogere prijs vragen.
B
Doordat er zoveel peren zijn, moeten boeren hun prijs verlagen.
Slide 15 - Quiz
Als de prijs van een product stijgt...
A
Dan stijgt het aanbod,
maar daalt de vraag.
B
Dan stijgt het aanbod en de vraag.
C
Dan daalt het aanbod,
maar stijgt de vraag.
D
Dan daalt het aanbod en de vraag.
Slide 16 - Quiz
Markten
Concrete markt --> Een plaats waar op een afgesproken tijd goederen worden verhandeld.
Abstractemarkt --> Het geheel van vraag en aanbod naar een goed.
Slide 17 - Slide
De oliemarkt is een voorbeeld van:
A
Concrete markt
B
Abstracte markt
Slide 18 - Quiz
De huizenmarkt is een voorbeeld van:
A
Concrete markt
B
Abstracte markt
Slide 19 - Quiz
Leg uit wat een concurrent is?
Slide 20 - Open question
Marktaandeel
Het stukje van een markt dat in handen is van een bedrijf. Wordt uitgedrukt in een percentage.
Slide 21 - Slide
In 2020 verkocht Apple 25 miljoen van de in totaal 80 miljoen verkochte telefoons in de VS. Wat is het marktaandeel van Apple?
Slide 22 - Open question
Netto winst
Omzet
Inkoopwaarde –
Bruto winst
Bedrijfskosten -
Netto winst
Slide 23 - Slide
Omzet
De omzet van een bedrijf is het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De omzet berekenen we door:
Omzet = verkoopprijs x afzet (dat is het aantal producten)
Slide 24 - Slide
Inkoopwaarde
De inkoopwaarde is de prijs die het bedrijf heeft betaald voor de producten die het heeft verkocht.
De inkoopwaarde bereken we door:
Inkoopwaarde = inkoopprijs x afzet
Slide 25 - Slide
Brutowinst
De brutowinst is het verschil tussen de verkoopprijs en de inkoopprijs van een product of het verschil tussen de omzet en de inkoopwaarde van de omzet.
Slide 26 - Slide
Bedrijfskosten
De bedrijfskosten van een bedrijf zijn alle kosten die het bedrijf heeft behalve de inkoopwaarde.
Slide 27 - Slide
Omzet
Inkoopwaarde -
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat
afzet x verkoopprijs
O
afzet x inkoopprijs
I
Andere kosten dan inkoopkosten (bijv. huur-, loon- en reclamekosten)
O
Let op! Dit kan nettwinst of nettoverlies zijn
N
B
6.2. Het gaat om de winst!
Slide 28 - Slide
Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-. De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?
Slide 29 - Open question
-
-
Omzet
Nettowinst
Bedrijfskosten
Inkoopwaarde
Brutowinst
Slide 30 - Drag question
BTW
Belasting toegevoegde waarde
21%
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 121
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 121 x 100
9%
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 109
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 109 x 100
Slide 31 - Slide
Een telefoon kost €300 excl. btw, wat is de prijs incl. 21 %btw?
Slide 32 - Open question
Een fiets kost €500,- exclusief btw, wat is de prijs inclusief 21% btw?
Slide 33 - Open question
Brutowinstmarge
Brutowinstmarge: het bedrag dat je optelt bij de inkoopprijs om de verkoopprijs te berekenen.
Inkoopprijs + brutowinstmarge = verkoopprijs
Is vaak een percentage van de inkoopprijs
Slide 34 - Slide
Van inkoopprijs tot concsumentenprijs
Inkoopprijs
brutowinstmarge +
verkoopprijs
verkoopprijs
btw +
consumentenprijs
Slide 35 - Slide
Hoe bereken ik de verkoopprijs?
A
omzet + brutowinstmarge
B
verkoopprijs + brutowinstmarge
C
inkoopprijs + btw
D
inkoopprijs + brutowinstmarge
Slide 36 - Quiz
Willem koopt dezelfde schoenen in voor 50 euro. De brutowinstmarge is 40% hoeveel is de brutowinstmarge in euro?
A
15 euro
B
25 euro
C
20 euro
D
10 euro
Slide 37 - Quiz
Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstmarge: 20%. BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75
Slide 38 - Quiz
Arbeidsproductiviteit
De productie per werknemer in een bepaalde tijd
Productie per periode =
totale product per periode : aantal werknemers
Slide 39 - Slide
Een fietsenfabriek produceert 234.000 fietsen per jaar met 90 werknemers. Hoeveel produceert een werknemer per week? (De werknemers hebben geen vakantiedagen)