CG A1 Unidad 10 parte 2_lesweek 7 les 1

Hola chic@s
Buenos días
1 / 47
next
Slide 1: Slide
SpaansHBOStudiejaar 1

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 180 min

Items in this lesson

Hola chic@s
Buenos días

Slide 1 - Slide

una canción
bailando - Enrique Iglesias
noteer de gerundio's die je hoort


Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Hoe maak je de Gerundio?

1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 

Slide 4 - Slide

Hoe maak je de Gerundio?

1. Ik ben aan het luisteren.
2. Ben jij aan het werken?                  
3. Hij is aan het voetballen.
1. Wij zijn aan het eten.
2. Wat zijn jullie aan het doen?
3. Zij zijn aan het praten. 
Estoy escuchando.
Está jugando al fútbol.
Están hablando.
¿Estás trabajando?
Estamos comiendo.
¿Qué estáis haciendo?

Slide 5 - Slide

Repaso parte 1 Unidad 10
Id a la pagina 87, ejercicio 1.
Apunta:
- 2 cosas que no has hecho nunca
- 1 cosa que quieres aprender

Slide 6 - Slide

¿Qué quieres aprender?
geef antwoord...

Slide 7 - Open question

Nr. 22 WB p.87 - concentración!
Beantwoord de vragen en let daarbij op de plaats van het persoonlijk voornaamwoord bij de Perfecto en de Gerundio.
zin 1 en 2 al gedaan met Petra, rest was huiswerk
1. María, ¿has hecho ya las maletas?
    - Sí, ya las he hecho.
    - En este momento las estoy haciendo. (vóór estar)  
    - En este momento estoy  haciéndolas. (Achter gerundio)
                    

Slide 8 - Slide

Werkboek oef. 22 p.87
vraag 2 en 3 van deze oefening

2. ¿Se han duchado ya los niños?         
    
3. Pedro, ¿has hecho ya el desayuno?








timer
10:00
uitwerking ->

Slide 9 - Slide

Werkboek oef. 22 p.87
vraag 2 en 3 van deze oefening

2. ¿Se han duchado ya los niños?         
    
3. Pedro, ¿has preparado ya el desayuno?

Duidelijk? dan nu 4 t/m 6








- Sí, ya se han duchado.
- En este momento se están duchando.
- En este momento están duchándose.
- Sí, ya lo he preparado
- En este momento lo estoy preparando.
- En este momento estoy preparándolo.

Slide 10 - Slide

4. ¿Los niños han preparado ya sus mochilas?
-Sí, (los niños) han preparado ya sus mochilas. 
sus mochilas = lijdend vw -> las
  • Sí, (los niños) las han preparado ya.
Están : los niños= ellos, dus hulpww 'están'
Sus mochilas = lijdvw-> vervangen door  "las"
  • Las están preparando /  Están preparándolas
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 11 - Slide

5. María, ¿has puesto ya los pasaportes en la mochila?
-Sí, he puesto ya los pasaportes en la mochila 
los pasaportes = lijdend vw -> los
  • Sí, los he puesto ya.
puesto = participio van 'poner', gerundio = poniendo
  • Los estoy poniendo /  Estoy poniéndolos
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 12 - Slide

6. Pedro, ¿has pedido ya un taxi?
-Sí, he pedido ya un taxi 
un taxi = mnl ev -> lijdend vw -> lo
  • Sí, lo he pedido ya.
pedido = participio van 'pedir (i)', gerundio = pidiendo
  • Lo estoy pidiendo /  Estoy pidiéndolo
Nr. 22 WB p. 87 

Slide 13 - Slide

Unidad 10 Hoy: 1 t/m 4 TB
Tengo planes
- planes para el tiempo libre
- ¿Cómo quedamos? een voorstel doen, aanemen / afwijzen
- een afspraak maken (tijd/plaats)

Slide 14 - Slide

Nr. 2a+b TB p. 88
ir + a + infinitief

iets wat je gaat doen, een voornemen of iets in de nabije toekomst uitdrukken.

Ej. Voy a comer en un restaurante de tapas esta tarde.
60: beantwoord de 4 vragen

Slide 15 - Slide

Nr. 3 TB p. 88
¿Quedamos?

zie pagina 88 Post-it en p.  96 TB comunicación
iets voorstellen (prop, iets afwijzen, iets accepteren/aannemen

Slide 16 - Slide

Repaso pronombres
stencil persoonlijk vnw

Slide 17 - Slide

Unidad 10 (TB nr. 5 t/m 11)
Los deberes: Unidad 9 ¿Preguntas?
R&S Unidad 9 : juntos





Unidad 10 parte 2

Slide 18 - Slide

Hoe maak je de Gerundio?
estar
1. estoy
2. estás           + gerundio
3. está                            = 
1. estamos     + stam  + ando (-ar) 
2. estáis                          + iendo  (-er/-ir)  3. están 


 
Wederkerend ww. in de Gerundio
1. me estoy levantando
2. te estás lavando
3. se está poniendo la ropa
1. nos estamos concentrando
2. os estáis aburriendo
3. se están cansando 

Het wederkerend vnmw. mag ook achter de Gerundio geplakt worden.
             "Estoy levantándome."

Slide 19 - Slide

En  nu even alles op een rij.
Tot nu toe heb je verschillende constructies geleerd: 
  • Wat je doet.  
  • Wat je hebt gedaan.
  • Wat je aan het doen bent. 
estar + -ando/-iendo
¿ Qué estás haciendo?
Estoy estudiando español.
haber + stam + -ado/-ido
¿ Qué has hecho?
He hecho los ejercicios del libro.

Slide 20 - Slide

Dat ziet er dan zo uit:

  • (Yo) estudio.
  • Ya he estudiado.
  • En este momento estoy estudiando.
verbo=estudiar
     
  • Ik studeer.
  • Ik heb al gestudeerd.
  • Op dit moment ben ik aan het studeren

Slide 21 - Slide

Plaats van het persoonlijk en het wederkerend vnmw.
TB 6.2.3. p. 120
Deze constructies kun je natuurlijk ook gebruiken met de wederkerende werkwoorden.

Vergeet niet dat het pers.vnmw. meestal vóór het vervoegde werkwoord staat.

Maar bij de Gerundio en constructies met het hele ww. mag het pers.vnmw. er ook direct achter geplakt worden. 

Slide 22 - Slide

Dat ziet er dan zo uit:

  • Ahora me ducho. 
  • Ya me he duchado.
  • En este momento me estoy duchando.


Zet hem eens om naar de 
jullie-vorm
verbo= ducharse

  • Ik douche me nu.
  • Ik heb me al gedoucht.
  • Op dit moment ben ik me aan het douchen. 

Slide 23 - Slide

Of zo:
Bij de infinitief of Gerundio 
kan het pers.vnmw. erachter:

  • En este momento estoy duchándome.

Maar:
  • Ya me he duchado.




  • Op dit moment ben ik me aan het douchen.

Maar:
  • Ik heb me al gedoucht.

Slide 24 - Slide

Hoe maak je de Perfecto? h. 7 (herh)
hulpwerkwoord =haber 
1. he  
2. has                    + participio 
3. ha                               = 
1. hemos               + stam  + ado (-ar) 
2. habéis                               + ido  (-er/-ir)  3. han 


 
Wederkerend ww. in de Perfecto.

1. me he levantado
2. te has lavado
3. se ha puesto la ropa
1. nos hemos concentrado
2. os habéis aburrido
3. se han cansado 

Slide 25 - Slide

Ik ben me aan het scheren.
-afeitarse-
A
Estoy me afeitando.
B
Me estoy afeitando.
C
Me estoy afeitado.
D
Estoy afeitándome.

Slide 26 - Quiz

Ik heb me gewassen
-lavarse-
A
He me levado
B
Me he lavado
C
tengo lavado.
D
Me ha lavado

Slide 27 - Quiz


Let op bij het voorzetsel con met een voornaamwoord:

a, para, sin, de, etc. + :


ti

él, ella, usted

nosotros/as

vosotros/as

ellos. ellas, ustedes

con (met):


conmigo

contigo

con él, ella, usted

con nosotros/as

con vosotros/as

con ellos, ellas, ustedes

Slide 28 - Slide

repaso "quedar"
wat weten we nog?
let op! 3c: conmigo, contigo, con él,..




Slide 29 - Slide

repaso- dobbelen

stencil
timer
15:00

Slide 30 - Slide

10: Tengo planes
Parte II  El tiempo libre
  • betrekkelijke bijzinnen
  • constructie 'met mij/met jou" 
  • kunnen: saber vs poder

herhaling
  • futuro próximo (ir + a + infinitief)

Slide 31 - Slide

Nr. 8a TB p. 91 ¿sabes o puedes?
Hoe vertaal je 'kunnen' naar
het Spaans?


bestudeer alles bij 8a en probeer zelf schema aan te vullen

Slide 32 - Slide

Saber:  weten, kunnen 
Gebruik: kennis, vaardigheid (weten hoe..)

Sé hablar español. 
¿Sabes conducir un coche?
Sé cocinar bien.
(to know how..)
                 
Poder: kunnen 
Gebruik: mogelijkheid, toestemming 
Puedo ir a pie al trabajo.
No podemos salir hoy.
No puedo ayudarte con la tarea.
¿Puedo pagar con tarjeta?
(can, may)

Slide 33 - Slide

Slide 34 - Slide

¿Saber o poder? 
  • SABER = Kunnen -> bij vaardigheden en kennis 
  •                    ¿Sabes esquiar ?  Kun je skiën? 
  •                    ¿Sabes dónde está la Plaza de España? Weet je waar Plza. ES is?
  •                    ¿Sabes hacer una tarta?  Weet je hoe je een taart  moet maken?
 
  • PODER = Kunnen -> bij mogelijkheid/gelegenheid en toestemming 
  •                    ¿Puedes reservar la pista de tenis Kun je de tennisbaan reserveren?
  •                     ¿Puedo pagar con tarjeta?   Kan ik met pasje betalen? 
  •                     ¿Puedes hacer una tarta?     Kun je een taart maken? 

Slide 35 - Slide

Nr. 5a TB p.90
Lees de tekst en beantwoord de vragen.
1. ¿Te gusta salir a comer?
2. ¿Con quién?
3. ¿En qué ocasiones?
4. ¿Con qué frecuencia?
5. ¿Cómo es en tu país?
6. ¿Qué es diferente?

"No se trata solo de comer, sino también del aspecto social."



Slide 36 - Slide

betrekkelijk vnw: que / donde
QUE is een betrekkelijk voornaamwoord en betekent die/dat.
In combinatie met een plaats wordt DONDE (waar) gebruikt
Madrid es una ciudad donde vive mucha gente
Es un postre QUE lleva fruta
Es un pueblo  DONDE hay muchos peregrinos
we maken nu Nr. 6a+b TB p. 90 samen
en in WB oef. 15 en 17 p. 96-97

Slide 37 - Slide

nacionalidades: Nr. 7a TB p. 91

nationaliteitsaanduidingen hebben meestal een vrouwelijke vorm op -a, ook als de mannelijke vorm op een medeklinker eindigt.
un vino italiano / una pizza italiana
un vino francés / una tortilla francesa

Slide 38 - Slide

vamos a trabajar ? 15 min.
1. Maak 16 en 17 WB samen, zie ook p.169 TB. 
2. maak 13 en 15 wb af
3. Maak 4 en 14
4. 10 WB p.95 - el verbo IR
Let op: je vult een vorm in van ir en soms heb je ook een voorzetsel nodig zoals a (van ir a + inf.) of al/ a la, con, de.
Veel uitdrukkingen met 'ir + de + .....' zoals 'ir de vacaciones', 'ir de excursión', 'ir de viaje' etc
timer
8:00

Slide 39 - Slide

En el restaurante opdr. 9 p. 92 tb
lees het menu , luister en geef bij B aan wat de gasten bestellen
  1. Para mí         la ensalada mixta.
  2. De segundo       el pollo asado
  3.           un vino tinto de la casa
  4. ¿De postre qué          ?
  5. ¿Me trae         agua?  
de primero
yo tomo
para beber
hay
otro vaso para el
hoe wilt u het?
bereidingswijze:
frito/asado/al horno/a la plancha/ a la romana/ muy o poco hecho

Slide 40 - Slide

9c + 9d. en el restaurante
con ayuda de la sopa de letras
bereid een gesprek voor
Bestel voor-, hoofd- en nagerecht en een drankje!
Se necesita:
1 camarero/camarera
2 clientes
timer
10:00

Slide 41 - Slide

Nr. 10a TB "Otro" en "un poco más" p. 93 TB= bijbestellen
telbaar
ontelbaar
otro cuchillo
otra cuchara
otros tres cafés
otras dos cervezas
Un poco (más) de:

pan, agua, salsa

(een beetje meer..)
Vóór otro/-a en medio/-a komt nooit een onbepaald lidwoord:
                            Me trae una otra cerveza
             Maak opdracht 20 WB + opdracht 10b TB : cadena
"Otro" betekent een andere of nog een. Uit de context is altijd af te leiden om welke betekenis het gaat

Slide 42 - Slide

¿Qué tal la comida?  Nr. 11 p. 93 TB
- als je een mening over je eten geeft gebruik je het ww estar
- als je een eigenschap van je eten geeft gebruik je het ww ser
el gazpacho es una sopa
el gazpacho está caliente
schrijf een zin met ser en een met estar ( met bijv.nw uit je boek....
ser
la hamburguesa es de carne
estar
la hamburguesa está deliciosa

Slide 43 - Slide

A trabajar en equipos
WB unidad 10
- opdracht 19 (luisteropdracht)
WB doen we eerst samen
(audio volgende slide)

- opdracht 20-21-22 wb

timer
15:00

Slide 44 - Slide

oef 19 WB

Slide 45 - Slide

¿Preguntas?

Slide 46 - Slide

Deberes

- Alle opdrachten van Unidad 10
- R&S van Unidad 10
-alles afmaken  

TT van Unidad 9+10: na vakantie dinsdag in de les




Slide 47 - Slide