1b Unit 3 -week 3- les 2

Good morning 1b!
1 / 24
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1,2

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Good morning 1b!

Slide 1 - Slide

Planning


- Huiswerk 
- Grammatica uitleg
- Quiz
- Vragen
- Nieuwe Huiswerk

Slide 2 - Slide

Homework
Unit 3, Lesson 2

Finish:
O ex. 11 and 12


Slide 3 - Slide

YESTERDAY
THURSDAY
Grammar 3.1 & 3.2
Grammar 3.4
DE PLANNER & HET HUISWERK ZULLEN OOK IN MAGISTER KOMEN TE STAAN.
TODAY
Grammar 3.3
Herhaling & vragen 
Aanwijzende
voornaamwoorden
One/ Ones

Slide 4 - Slide

GOALS:
Aan het eind van deze les kun je:
  • benoemen wanneer je welk Engels aanwijzend voornaamwoord gebruikt
  • de Engelse aanwijzende voornaamwoorden gebruiken in een Engelse zin;

Slide 5 - Slide

Wat zijn aanwijzende voornaamwoorden?

Slide 6 - Mind map

Aanwijzende voornaamwoorden
Dit boek = THIS book
Dat boek = THAT book
Deze boeken = THESE books
Die boeken = THOSE books

Slide 7 - Slide

That/this/these/those

Slide 8 - Slide

When to use the demonstrative pronouns
To decide which demonstrative pronoun you should use, think of these two things:
1. Is the thing nearby or further away?
2. Is the thing singular or plural?

Slide 9 - Slide


HERE = DICHTBIJ

één ding                                             this phone, this party
this bag, this table



meer dingen                                    these shoes, these dogs
these chairs, these girls

this phone
these shoes

Slide 10 - Slide

THERE -  VER(DER) WEG
één ding: that car
                     that window




meer dingen: those trees                                         those birds

Slide 11 - Slide

this/these als je iets dichtbij aanwijst
that/those als je iets ver(der) weg aanwijst
this phone 
these shoes
that car


those birds
here
over there

Slide 12 - Slide

Which sentence is TRUE?
A
THIS gebruik je bij iets van enkelvoud, verweg.
B
THAT gebruik je bij iets van meervoud, verweg.
C
THESE gebruik je bij iets van meervoud, dichtbij.
D
THOSE gebruik je bij iets van enkelvoud, dichtbij.

Slide 13 - Quiz

Nearby
further away
Singular
Plural
This
That
These
Those

Slide 14 - Drag question

..... cats over here are very cute.
A
This
B
These
C
That
D
Those

Slide 15 - Quiz

...... dogs over there are really dangerous.
A
This
B
That
C
These
D
Those

Slide 16 - Quiz

....... pen here is black
A
That
B
This
C
These
D
Those

Slide 17 - Quiz


A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 18 - Quiz


A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 19 - Quiz


A
this
B
that
C
these
D
those

Slide 20 - Quiz

Explain when to use each of the words with an example: This, That, These, Those

Slide 21 - Open question

Slide 22 - Slide


Ik snap nu (weer) hoe ik Engelse aanwijzende voornaamwoorden moet gebruiken.
A
Ja, vet makkelijk!
B
Ja, met aantekeningen moet het lukken!
C
Nee, ik twijfel nog vaak.
D
Nee, ik snap er geen snars van..

Slide 23 - Quiz


START WORKING ON WEEK 3
Week 7

Slide 24 - Slide